ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5227

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39041/KG ZA 00-62
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding met contact- en wijkverbod tussen zwagers

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden op 15 maart 2000 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee zwagers, waarbij de eiser een contact- en wijkverbod heeft gevorderd tegen de gedaagde. De eiser, wonende in de gemeente Achtkarspelen, heeft de gedaagde, die ook in deze gemeente woont, gedagvaard vanwege herhaaldelijke agressieve en gewelddadige gedragingen. De eiser heeft verklaard dat hij meerdere keren door de gedaagde is mishandeld, met als meest recente incident op 16 februari 2000, waarbij hij aangifte heeft gedaan van mishandeling en vernieling van zijn kunstgebit. De gedaagde heeft de beschuldigingen ontkend, maar de president heeft op basis van de beschikbare bewijsstukken en de verklaringen van de partijen geoordeeld dat de vorderingen van de eiser gegrond zijn.

De president heeft in zijn vonnis de gedaagde verboden om zich gedurende drie maanden binnen een afstand van vijf meter van de eiser te begeven en heeft ook een wijkverbod opgelegd voor een specifiek gebied in de gemeente. Bij elke overtreding van deze verboden verbeurt de gedaagde een dwangsom van ƒ 50,-, met een maximum van ƒ 2.500,-. De president heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familieband tussen de partijen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde zich onmiddellijk aan de opgelegde maatregelen moet houden, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak 15 maart 2000
Kortgedingnummer 39041 /KG ZA 00-62
VONNIS
van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in het kort geding van:
[eiser]
wonende te [woonplaats], gemeente Achtkarspelen,
eiser, hierna mede te noemen [eiser],
procureur mr. H. de Jong,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats], gemeente Achtkarspelen,
gedaagde, hierna mede te noemen [gedaagde],
procureur mr. W. Boonstra.
PROCESGANG
[eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de zitting van 9 maart 2000.
Op de bij dagvaarding geformuleerde gronden heeft [eiser] toen geconcludeerd voor eis dat de president bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [Gedaagde] gebiedt na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis op geen enkele wijze - direct noch indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk noch op andere wijzen - in contact te treden met [eiser], met bepaling dat [eiser] de veroorde-ling in het in dezen te wijzen vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer kan leggen en voorts met bepaling dat [gedaagde] bij iedere overtreding van het gebod een dwangsom aan hem zal verbeuren van ƒ 500,- ;
2. [Gedaagde] verbiedt na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis zich te begeven binnen een gebied van 300 meter rond [eiser]'s woning aan De [adres eiser]te [woonplaats] althans zich te begeven binnen het gedeelte van [woonplaats] begrensd door de [straten in de woonplaats], met bepaling dat [eiser] de veroordeling in het in deze te wijzen vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer kan leggen en voorts met bepaling dat [gedaagde] bij iedere overtreding van het verbod een dwangsom aan hem zal verbeuren van ƒ 500,- ;
3. [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
Ter terechtzitting hebben partijen hun respectieve standpunten doen toelichten; de procureur van [gedaagde] heeft onder meer het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. [Gedaagde] zelf is niet verschenen.
Beide procureurs hebben vervolgens de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, overgelegd voor vonnis.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten.
1. Binnen het kader van dit kort geding zijn onder meer de navolgende feiten als vaststaand tussen partijen komen te gelden. Deze feiten zijn vastgesteld op grond
van stellingen van partijen of ook op grond dat ze blijken uit de onomstreden gebleven inhoud van overgelegde schriftelijke bescheiden. Uit stellingen van partijen moeten feiten als vaststaand worden afgeleid als ze door de ene partij zijn gesteld en vervolgens door de andere partij zijn erkend of door die partij niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken. Overigens draagt de vaststelling van feiten in een kort geding noodgedwongen een voorlopig karakter, omdat de gelegenheid om getuigen te ondervragen en/of een deskundigenbericht in te winnen dan pleegt te ontbreken.
2. Aldus zijn de navolgende feiten komen vast te staan.
2.1 [Eiser] en [gedaagde] zijn zwagers van elkaar; [eiser] is gehuwd met [gedaagde]s zuster.
2.2 Wanneer [gedaagde] alcoholhoudende drank op heeft, wordt hij regelmatig agressief en gaat dan [eiser] te lijf. [eiser] is al meerdere malen door [gedaagde] mishandeld.
2.3 [Eiser] heeft aangifte bij de politie gedaan van door [gedaagde] in zijn - [eiser]'s - eigen huis jegens hem gepleegde mishandeling (hij is geslagen, geschopt en met zijn hoofd tegen een muur geduwd) en vernieling van zijn kunstgebit op 16 februari 2000. Van de vernieling van het kunstgebit heeft [eiser] de kort-geding-rechter bewijs aangeboden.
2.4 Een huisarts te [woonplaats] heeft op 17 februari 2000 bij [eiser] wat pijnlijke spieren geconstateerd en ook dat [eiser] toen geestelijk behoorlijk aangeslagen was.
Het geschil en de beoordeling daarvan.
3.1. [Eiser] is bang voor gedaagde geworden en vordert oplegging van een contact- en een straatverbod aan [gedaagde]. Hij verwijt [gedaagde] gewelddadig en bedreigend gedrag jegens zijn persoon en goed : onrechtmatig gedrag dat hij in een kort geding mag tegengaan en hij vordert kort gezegd een wijkverbod in [woonplaats] en een - algemeen - contactverbod.
3.2 De lezingen van partijen over hetgeen op 16 februari 2000 is gebeurd, lopen uiteen. Volgens [gedaagde] heeft hij [eiser] op bedoelde datum niet mishandeld, maar slechts in zijn stoel teruggeduwd naar aanleiding van een hem onwelgevallige mededeling van [eiser].
[Eiser] heeft hiertegen ingebracht, dat het incident met de stoel op een eerdere datum heeft plaatsgevonden. Deze weerlegging is niet door [gedaagde] weersproken. Daarmee staat de mishandelking op 16 februari 2000 voorshands vast.
3.3 [Gedaagde] heeft bovendien bezwaar tegen toewijzing van het gevorderde, omdat hij voor zijn dagelijkse inkopen en zaken in [woonplaats] moet zijn, met name in de [straat]. Hij heeft ter terechtzitting bij monde van zijn procureur te kennen gegeven dat hij geen behoefte meer heeft aan contact met [eiser]. In diens wijk woont verder slechts één vriend van hem.
3.4 Een en ander staat niet in de weg aan de urgent te achten toewijzing van het gevorderde als een op de wet gegronde inperking van [gedaagde]s grondrecht op bewegingsvrijheid, te meer nu de president het op te leggen wijkverbod zo zal beperken dat [gedaagde] nog wel mag komen in de straten [straten in de woonplaats] en alleen niet in het gebied dat daarbinnen valt - en dat nog slechts gedurende drie maanden. Naar het oordeel van de president wordt [gedaagde] zo - rekening houdend met de beoogde bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] - niet onevenredig in zijn bewegingsvrijheid beperkt.
3.5 Ook het contactverbod zal worden beperkt tot bepaalde vormen van contact zoeken die kunnen uitlopen op lijfelijke confrontaties; voor het opleggen van een algemeen contactverbod inclusief schriftelijk en telefonisch contact, zoals gevorderd, ziet de president op dit moment geen aanleiding.
3.6 De president zal ook de duur van het contactverbod aan een maximumtermijn binden.
3.7 De hoogte van de dwangsommen zal in redelijkheid - gelet op de draagkracht van [gedaagde] die van een uitkering moet rondkomen - worden beperkt tot een bedrag van ƒ 50,- per overtreding. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
De president gaat ervan uit, dat de bedreiging die van deze financiële sancties uitgaat, voldoende zal zijn om [gedaagde] ervan te weerhouden de in het dictum weer te geven verboden te overtreden.
3.8 Voorts zal aan het totaal van de uit hoofde van dit vonnis te verbeuren dwangsommen een maximum van ƒ 2.500,- worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-gedingvonnis oplegging van een hoger maximumbedrag aan dwangsommen kan worden gevorderd, dan wel hernieuwde oplegging van dwang-sommen.
3.9 Nu overtreding van het gevorderde wijk- en contactverbod al gesanc-tioneerd wordt door een dwangsom, ziet de president voorlopig geen reden om voor het geval van niet-nakoming het ingrijpende middel van lijfsdwang op te leggen.
3.10 De proceskosten zullen gecompenseerd worden, nu partijen familie van elkaar zijn.
BESLISSING
De president, rechtdoende in kort geding:
I. verbiedt [gedaagde] om zich gedurende drie maanden na de dag van betekening van dit vonnis binnen een afstand van vijf meter van [eiser] te begeven;
II. verbiedt [gedaagde] om zich gedurende drie maanden na de dag van betekening van dit vonnis te bevinden in het gedeelte van [woonplaats] , begrensd door de straten [straten in de woonplaats], die straten zelf niet inbegrepen;
III. bepaalt dat [gedaagde] bij elke overtreding van voormeld contact- of wijkverbod telkens een dwangsom aan [eiser] verbeurt ter hoogte van ƒ 50,- (zegge: vijftig gulden);
IV. stelt het maximum aan het totaal van de uit hoofde van dit vonnis te verbeuren dwangsommen op ƒ 2.500,- (zegge tweeduizendvijfhonderd gulden);
V. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VI. compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
VII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
c:20