3.1. [Eiser] is bang voor gedaagde geworden en vordert oplegging van een contact- en een straatverbod aan [gedaagde]. Hij verwijt [gedaagde] gewelddadig en bedreigend gedrag jegens zijn persoon en goed : onrechtmatig gedrag dat hij in een kort geding mag tegengaan en hij vordert kort gezegd een wijkverbod in [woonplaats] en een - algemeen - contactverbod.
3.2 De lezingen van partijen over hetgeen op 16 februari 2000 is gebeurd, lopen uiteen. Volgens [gedaagde] heeft hij [eiser] op bedoelde datum niet mishandeld, maar slechts in zijn stoel teruggeduwd naar aanleiding van een hem onwelgevallige mededeling van [eiser].
[Eiser] heeft hiertegen ingebracht, dat het incident met de stoel op een eerdere datum heeft plaatsgevonden. Deze weerlegging is niet door [gedaagde] weersproken. Daarmee staat de mishandelking op 16 februari 2000 voorshands vast.
3.3 [Gedaagde] heeft bovendien bezwaar tegen toewijzing van het gevorderde, omdat hij voor zijn dagelijkse inkopen en zaken in [woonplaats] moet zijn, met name in de [straat]. Hij heeft ter terechtzitting bij monde van zijn procureur te kennen gegeven dat hij geen behoefte meer heeft aan contact met [eiser]. In diens wijk woont verder slechts één vriend van hem.
3.4 Een en ander staat niet in de weg aan de urgent te achten toewijzing van het gevorderde als een op de wet gegronde inperking van [gedaagde]s grondrecht op bewegingsvrijheid, te meer nu de president het op te leggen wijkverbod zo zal beperken dat [gedaagde] nog wel mag komen in de straten [straten in de woonplaats] en alleen niet in het gebied dat daarbinnen valt - en dat nog slechts gedurende drie maanden. Naar het oordeel van de president wordt [gedaagde] zo - rekening houdend met de beoogde bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] - niet onevenredig in zijn bewegingsvrijheid beperkt.
3.5 Ook het contactverbod zal worden beperkt tot bepaalde vormen van contact zoeken die kunnen uitlopen op lijfelijke confrontaties; voor het opleggen van een algemeen contactverbod inclusief schriftelijk en telefonisch contact, zoals gevorderd, ziet de president op dit moment geen aanleiding.
3.6 De president zal ook de duur van het contactverbod aan een maximumtermijn binden.
3.7 De hoogte van de dwangsommen zal in redelijkheid - gelet op de draagkracht van [gedaagde] die van een uitkering moet rondkomen - worden beperkt tot een bedrag van ƒ 50,- per overtreding. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
De president gaat ervan uit, dat de bedreiging die van deze financiële sancties uitgaat, voldoende zal zijn om [gedaagde] ervan te weerhouden de in het dictum weer te geven verboden te overtreden.
3.8 Voorts zal aan het totaal van de uit hoofde van dit vonnis te verbeuren dwangsommen een maximum van ƒ 2.500,- worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-gedingvonnis oplegging van een hoger maximumbedrag aan dwangsommen kan worden gevorderd, dan wel hernieuwde oplegging van dwang-sommen.
3.9 Nu overtreding van het gevorderde wijk- en contactverbod al gesanc-tioneerd wordt door een dwangsom, ziet de president voorlopig geen reden om voor het geval van niet-nakoming het ingrijpende middel van lijfsdwang op te leggen.
3.10 De proceskosten zullen gecompenseerd worden, nu partijen familie van elkaar zijn.