ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 23 september 1999.
Parketnummer 17/080162-99.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI De Wieling, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 9 september 1999.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr S.A. Roodhof, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
op 4 juni 1999, te Vrouwenparochie, in de gemeente Het Bildt, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn borst gestoken, waardoor het hartzakje en een lichaamsslagader werden geraakt en geperforeerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van geld en weed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van: Doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtings-, psychiatrische- en psychologische rapportage.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben in nauwe samenwerking met elkaar het plan -oorspronkelijk van de medeverdachte afkomstig- om [slachtoffer] te beroven van weed en geld, uitgewerkt en uitgevoerd. [slachtoffer] heeft daarbij het leven gelaten.
Verdachte heeft onder meer de knuppel geleverd waarmee [slachtoffer] is geslagen;
hij is met de medeverdachte naar het huis van [slachtoffer] geweest en heeft later meegedeeld in de buit.
De rechtbank heeft verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van gekwali-ficeerde doodslag.
Aldus heeft verdachte een aanslag gepleegd op het hoogste rechtsgoed dat in het Wetboek van Strafrecht bescherming vindt.
Uit de multidisciplinaire rapportage over verdachte opgemaakt door de psychiater en de klinisch psychologe komt naar voren dat er bij hem ten tijde van het plegen van het strafbare feit geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; het telastegelegde feit kan volgens de deskundigen geheel aan hem toegerekend worden.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De officier van justitie heeft terzake van het primair telastgelegde feit een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorlopige hechtenis geëist. De recht-bank acht een gevangenis-straf van een dergelijk duur, gezien de aard van het delict, in beginsel op zijn plaats, hoewel zij komt tot een andere kwalificatie dan de officier.
De rechtbank zal echter rekening houden met het aandeel van verdachte in het geheel, zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij tevoren niet met justitie in aanraking is geweest. Gelet op het boven-staande zal zij daarom een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorlopige hechtenis opleggen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 JAREN.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr A.E. Olthuis, voorzitter, mrs J.Y.B. Jansen en A.J. Rietveld, rechters, bijge-staan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 23 september 1999.