ECLI:NL:RBLEE:1999:AA3919

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/080354-98
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank over de invoer van hashish aan boord van een Nederlands vaartuig

Op 27 juli 1999 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van hashish aan boord van een Nederlands vaartuig. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. A.C. Bennis, werd aangeklaagd voor het vervoeren van ongeveer 19.188 kilogram hashish buiten de Nederlandse territoriale wateren. Tijdens de zitting op 13 juli 1999 werd door de raadsman betoogd dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de machtiging tot binnentreding ontbrak. Tevens werd aangevoerd dat de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen moest worden op grond van overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte van het primair telastegelegde vrijgesproken moest worden, omdat dit niet bewezen kon worden. Echter, het subsidiair telastegelegde werd wel bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, die niet ten uitvoer gelegd zou worden tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. In plaats van de gevangenisstraf werd een werkstraf van 210 uren opgelegd. Daarnaast werd het inbeslaggenomen vissersvaartuig verbeurd verklaard, met de bepaling dat eventuele opbrengsten boven een vastgesteld bedrag aan de mede-eigenaren vergoed zouden worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. B. Klaassens niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 27 juli 1999.
Parketnummer 17/080354-98.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van straf-zaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1952] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 juli 1999.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr A.C. Bennis, advocaat te Haarlem.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
BERAADSLAGING:
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat er sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat met betrekking tot de entering van de [nummer] de machtiging tot binnentreding ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat blijkens het door verbalisant E. van Dee dd. 2 juni 1999 op ambtseed opgemaakte aanvullend proces-verbaal onder nummer 02061999.-1130.2012, door J. Sikkema, hoofd-inspecteur van politie, aan verbalisant is verklaard dat hij onder meer een machtiging voor het binnentreden ter aanhouding van de opvarenden van de [nummer], genaamd "[naam]", heeft opgemaakt. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat door de coördinator van deze actie op zee, G.J. Keller, aan verbalisant is verklaard dat hij de machtiging tot binnentreden ter aanhouding voor de [nummer] heeft ontvangen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het feit dat de onderhavi-ge machtiging kennelijk is zoekgeraakt en daarmee aan het dossier ontbreekt, geen redelijk belang zich verzet tegen de aanname dat de entering van het schip rechtmatig is geschied nu niet is gebleken dat verdachte daardoor in zijn verdediging zou zijn geschaad.
De rechtbank stelt aldus dit verweer van de raadsman terzijde.
Voorts heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging zou moeten worden ontslagen op grond van overmacht.
De rechtbank overweegt dat dit verweer reeds zijn verwerping vindt in het feit dat de rechtbank op grond van de stukken bewezen acht dat verdachte juist opzettelijk zich aan het hem telastege-legde heeft schuldig gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door externe omstandigheden -zou zijn bedreigd met zijn leven, en dat hij aan die situatie geen weerstand heeft kunnen bieden, temeer nu gebleken is dat hij behulpzaam is geweest bij het overladen van de pakken met hennep.
De rechtbank stelt ook dit verweer van de raadsman terzijde.
PARTIëLE VRIJSPRAAK:
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijge-sproken, omdat de recht-bank dit niet bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING:
De rechtbank acht het onder subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
subsidiair:
in de periode van 20 december 1998 tot en met 23 december 1998, buiten de Nederlandse territori-ale wateren, aan boord van een Nederlands vaartuig, genaamd "[naam]" voorzien van het visserijregistratieteken "[nummer]", tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 19188 kilogram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair:
Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf-soort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtingsrapportage.
Opzettelijk heeft verdachte met anderen bijna twintigduizend kilo hashish vervoerd. Deze hoeveelheid soft drugs is op de Noordzee aan boord van het vissersschip [nummer] van de vennootschap onder firma geladen, die verdachte met zijn compagnon [medeverdachte] en diens twee zoons exploiteert. [medeverdachte] was eveneens op het schip aanwezig met één van zijn zonen.
De officier van justitie heeft gevorderd, terzake het primair telastegelegde, verdachte tot een vrijheidsstraf te veroordelen van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk.
Gelet op de wettelijke bepalingen, de feitelijke omstandigheden van de zaak en de persoon van verdachte - die ten aanzien van de Opiumwet een blanco strafblad heeft - acht de rechtbank deze eis passend, ook nu zij de bewezenverklaring beperkt tot het subsidiair telastegelegde. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de [nummer], welk schip door een taxateur is geschat op een waarde van f 50.000,-, verbeurd zal worden verklaard.
Aangezien verdachte het aanbod heeft gedaan om een werkstraf te verrichten, zal de rechtbank deze opleggen in plaats van de vrijheidsstraf.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht het hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerp vatbaar voor verbeurdver-klaring nu met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en het (mede) toebehoort aan verdachte.
De rechtbank zal hierbij bevelen dat, wanneer het verbeurd te verklaren voorwerp meer zal opbrengen dan het nader in deze uitspraak te vermelden vastgestelde bedrag, het verschil wordt vergoed aan de (mede-)eigenaren, waaronder verdachte, van het inbeslaggenomen voorwerp.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 33, 33a, 33c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 MAANDEN.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 210 uren, in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Stelt de termijn binnen welke de arbeid, nadat dit vonnis onherroepe-lijk is geworden, moet aanvangen op 4 maanden. Stelt de termijn binnen welke de arbeid na aanvang dient te worden verricht op 12 maanden. Bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud, huishoudelijk, administra-tief of soortgelijk aan deze, dan wel op een combinatie daarvan.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde verrichting van onbetaalde arbeid geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag inverzeke-ringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen Nederlands vissersvaartuig voorzien van het visserijteken
[nummer], lengte 30,15 meter, breedte 6,6 meter, 140 BRT voorzien van een motor van het merk
SWD met een vermogen van 720 pk, radioroepletters P.G.M.V., naam [naam],
tot een bedrag van fl. 50.000,00, onder de bepaling dat indien het verbeurd verklaarde voorwerp
meer zou opbrengen, het verschil wordt vergoed.
Bepaalt dat de vergoeding wordt uitbetaald aan de (mede-)eigenaren van dit vissers-vaar-tuig.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr C.E.M. Daan-van Brink, voorzitter, mrs B. Klaassens en A.J. Rietveld, rechters, bijge-staan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 27 juli 1999.
Mr B. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.