ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ8979

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/800150-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van 107.000 euro op luchthaven Schiphol

Dit vonnis is gewezen door de Rechtbank Haarlem op 31 juli 2012 in de zaak tegen een verdachte die op 8 februari 2012 op de luchthaven Schiphol werd aangehouden met een bedrag van 107.000 euro in bankbiljetten. De verdachte, die in opdracht van een persoon in Brazilië naar Nederland was gereisd, had het geld verborgen in haar bh. Tijdens de controle op de luchthaven ontkende zij geld bij zich te hebben, maar bij een kledinginspectie werd het geld ontdekt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, omdat zij wist of had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank hechtte geloof aan de verklaringen van de verdachte die zij eerder had afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee, en niet aan haar verklaring ter terechtzitting dat deze niet waarheidsgetrouw was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van 107.000 euro verbeurd. De rechtbank overwoog dat het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte geen legale herkomst van het geld had kunnen aantonen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800150-12
Uitspraakdatum: 31 juli 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Brazilië),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 februari 2012, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten (ter waarde van (ongeveer) 107.000 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde hoeveelheid bankbiljetten, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 107.000,- zal worden verbeurdverklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 8 februari 2012 is verdachte op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, bij gate F2, alwaar haar vlucht naar Sao Paulo (Brazilië) zou vertrekken, aan een controle op de uitvoer van liquide middelen uit de Europese Unie onderworpen. Tijdens deze controle werd verdachte meermalen de vraag gesteld of zij geld bij zich had waarop verdachte telkens 'nee' antwoordde. Tijdens een kledingvisitatie werd echter geconstateerd dat verdachte twee bh's over elkaar droeg, met tussen de bh's in elke cup een rol met 500 euro biljetten, omwikkeld met doorzichtig, plastic folie. In totaal bleek het om 214 biljetten van 500 euro te gaan, neerkomende op een geldbedrag van € 107.000.2
Gevraagd naar de herkomst en de bestemming van dit geldbedrag heeft verdachte bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij in opdracht van een persoon in Brazilië, die zij kent onder de naam [betrokkene], vanuit Brazilië naar Nederland was gereisd om hier "iets" op te halen. [betrokkene] had haar ticket en haar verblijf in een hotel in Nederland geregeld en haar ook nog € 1.000 zakgeld meegegeven. Na aankomst in haar hotel in Amsterdam op 5 februari 2012 werd zij in de avond van 7 februari 2012 door [betrokkene] gebeld, die haar de instructie gaf om naar beneden te lopen en voor de deur van het hotel in een donkergrijze auto te stappen, waarna een jongen haar iets zou geven. In de auto heeft zij van de jongen, genaamd [betrokkene 2], de twee pakketjes met geld ontvangen die de volgende dag op de luchthaven Schiphol bij haar zijn aangetroffen. [betrokkene 2] had daarbij tegen haar gezegd dat er bij de pakketjes een condoom zat. Verdachte ging er dan ook van uit dat zij de pakketjes in haar lichaam moest stoppen en deze inwendig moest vervoeren. Later heeft verdachte [betrokkene] nog gesproken, die haar de instructie gaf om het geld tussen haar benen en/of in haar bh te verstoppen. Toen verdachte zei dat het beter was om allebei de pakketten in de bh te doen omdat het best wel grote pakketten waren, ging [betrokkene] daarmee akkoord. [betrokkene] had verdachte gezegd om tegen niemand over het geld te praten. Bij terugkomst in Sao Paulo zou verdachte door [betrokkene] worden opgebeld en verdere instructies krijgen. Verdachte zou voor het ophalen een geldelijke beloning krijgen.3
Bij de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte zich op vragen van de rechtbank op haar zwijgrecht beroepen en op één vraag van haar raadsman geantwoord dat hetgeen zij eerder bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard niet de waarheid is. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft in haar (eerste) verhoren bij de Koninklijke Marechaussee, als ook bij de rechter-commissaris, gedetailleerd en consistent verklaard over (kort gezegd) haar reis naar Nederland en de bij haar aangetroffen rollen met geld. In zoverre komen deze verklaringen, die op belangrijke onderdelen steun vinden in het dossier - waarbij de rechtbank wijst op de "telecomgegevens" inzake het telefonisch contact met [betrokkene] gedurende de tijd dat verdachte in Nederland verbleef en de camerabeelden van het hotel waar verdachte verbleef op de avond van 7 februari 2012) - de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig voor. De rechtbank houdt verdachte aan deze verklaringen, te meer nu verdachte volstrekt in het ongewisse heeft gelaten waarom zij bij de Koninklijke Marechaussee niet naar waarheid zou hebben verklaard.
Op grond van bovenstaande, redengevende feiten en omstandigheden - waaruit blijkt van diverse typologieën van witwassen - en in aanmerking genomen dat tijdens het onderzoek niet van een legale herkomst van het geldbedrag is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte een ernstig vermoeden van witwassen met betrekking tot dit geld- bedrag bestaat. Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (Hoge Raad 13 juli 2010, NJ 2010/460).
De rechtbank stelt vast dat verdachte - ook nadat de behandeling van de zaak ter terechtzitting op 24 april 2012 met het oog hierop was aangehouden - niet met een dergelijke verklaring is gekomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders zijn dan dat het geldbedrag van € 107.000 van misdrijf afkomstig is en dat verdachte - gezien hetgeen zij bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard, over onder meer de wijze van vervoer en het niet mogen praten over het geld - daarvan op de hoogte was.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 8 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 107.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 107.000 en getracht dit geldbedrag van Nederland naar Brazilië te vervoeren, een handeling die is gericht op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, welke straf de rechtbank passend en geboden voorkomt.
De raadsman heeft nog opgemerkt dat - zo begrijpt de rechtbank - verdachte, zijnde een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, door haar voorlopige hechtenis zwaarder wordt gestraft dan een niet-vreemdeling, nu verdachte ingevolge het sinds 1 april 2012 geldende artikel 40a van de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting, bij een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren, na het ondergaan van de helft van deze straf reeds voor strafonderbreking in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt hieromtrent in de eerste plaats dat artikel 40a van voornoemde regeling is opgesteld om ongerechtvaardigd onderscheid ten opzichte van illegale vreemdelingen te voorkomen, nu deze laatstgenoemden met ingang van 1 april 2012 - ingevolge het nieuwe artikel 15, derde lid, onder c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - niet meer voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komen. Daarbij komt dat de in onderhavige zaak op te leggen gevangenisstraf bij geen enkele verdachte van een voorwaardelijke invrijheidstelling sprake kan zijn (artikel 15, eerste lid, Sr), zodat voormeld onderscheid zich niet voordoet. Voorts acht de rechtbank de bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie om in bepaalde situaties op grond van artikel 40a van meergenoemde regeling strafonderbreking te verlenen - onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert - een bevoegdheid in het kader van de tenuitvoerlegging van een door de rechter opgelegde gevangenisstraf. Bij het opleggen van een gevangenisstraf dient met deze bevoegdheid in beginsel geen rekening te worden gehouden.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van in totaal € 107.000 dient te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag, dat aan verdachtes mededader(s) toebehoort, is begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar,
veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 107.000 (214 biljetten van 500 euro);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. J.L. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2012.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 8 februari 2012, p. 2-3 (AH-001).
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 februari 2012, p. 3-6 (V1-01).