ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ5228

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
15/710787-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak door minderjarige met DNA-bewijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 3 juli 2012, staat de minderjarige verdachte terecht voor poging tot woninginbraak. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 14 juni 2010, waarbij de verdachte, in vereniging met anderen of alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, probeerde in te breken in een woning aan de [a-straat] te Haarlem. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn bloed in de woning van het slachtoffer, wat door de rechtbank als een redengevend feit wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, door geen redelijke verklaring te geven, bijdraagt aan het bewijs dat hij op het moment van de inbraak in de woning aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en heeft een jeugddetentie van drie maanden geëist. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld, en spreekt hem gedeeltelijk vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De rechtbank acht het bewezen dat de verdachte de ruit van een draairaam heeft ingeslagen en de woning heeft betreden, waarbij hij bloed heeft verloren. De rechtbank legt de verdachte een jeugddetentie van zes weken op, met de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710787-11
Uitspraakdatum: 3 juli 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] (Tunesië),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na splitsing van de zaak met parketnummer 15/741386-11, ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 14 juni 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen
en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen de ruit van een draairaam heeft/hebben ingeslagen en/of (vervolgens) dat raam heeft/hebben geopend en/of vervolgens die woning heeft/hebben betreden en/of (vervolgens) een kast in die woning heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot drie maanden jeugddetentie.
4. Bewijs
4.1. Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn onvoldoende aanknopingspunten naar voren gekomen om tot die conclusie te komen. Verdachte moet derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2. Bewijsmiddelverweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het DNA-onderzoek onjuist is uitgevoerd, omdat het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) in het rapport vermelde kenmerk niet overeenkomt met het nummer van het proces-verbaal van het sporenonderzoek.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het proces-verbaal sporenonderzoek is aan alle veiliggestelde sporen een Spoor Identificatie Nummer (SIN) toegekend. Dit zijn unieke nummers aan de hand waarvan een veilig gesteld spoor te allen tijde geïdentificeerd kan worden. De rechtbank stelt vast dat het in het rapport van het NFI vermelde identiteitszegel AAAM0518NL#01 exact overeenkomt met het SIN dat in het proces-verbaal sporenonderzoek is toegekend aan het bloedspoor dat op de vloer in de woonkamer van het slachtoffer is aangetroffen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, bestaat derhalve geen twijfel over de herkomst van het door het NFI onderzochte spoor. Het enkele feit dat in het rapport van het NFI als kenmerk van de aanvrager het nummer is vermeld dat behoort bij het aanvragen van het referentiemonster van verdachte en niet het nummer van het proces-verbaal van sporenonderzoek, brengt niet mee dat het rapport van het NFI niet als bewijs in deze strafzaak zou kunnen worden gebruikt. Dit temeer daar in de bijlage bij het NFI-rapport met betrekking tot het bloedspoor met SIN AAAM0518NL#01 wel het juiste nummer van het proces-verbaal van sporenonderzoek is genoemd, te weten 2010064638.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op 14 juni 2010 omstreeks 22.35 uur bevindt aangever [slachtoffer] zich in de slaapkamer van zijn woning aan de [a-straat] te Haarlem. Hij hoort glasgerinkel, loopt meteen naar beneden en ziet nog net dat iemand via het raam de voorzijde van zijn woning verlaat. De kast in de woonkamer is doorzocht, maar er zijn geen goederen weggenomen. Het raam is stukgeslagen en op het gordijn zitten bloedspetters.[2]
Op 15 juni 2010 wordt door een forensisch onderzoeker sporenonderzoek verricht in de woning. De verbalisant constateert dat de ruit van het draairaam aan de voorzijde is ingeslagen waarna de sluitknip omhoog gezet kon worden. Op het gordijn (vitrage) en op de vloer van de woonkamer nabij de woonkamerdeur treft de verbalisant menselijk bloed aan. Van beide bloedsporen wordt een monster veiliggesteld.[3] Het DNA-profiel van het bloed dat op de vloer in de woonkamer is aangetroffen matcht met het DNA-profiel van het referentiemonster van verdachte dat op 19 september 2011 is opgenomen in de databank van het NFI. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het in de woning aangetroffen bloed is kleiner dan één op één miljard.[4]
Verdachte heeft ter terechtzitting geen verklaring voor de aanwezigheid van zijn bloed in de woning willen geven. Hij heeft slechts verklaard dat hij nooit in de woning aan de [a-straat] te Haarlem is geweest en geen idee heeft hoe zijn bloed daar terecht is gekomen[5]. De omstandigheid dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd met betrekking tot de aanwezigheid van zijn bloed in die woonkamer, ook niet ter terechtzitting, kan op zichzelf, mede gelet op art. 29 lid 1 Sv, niet tot het bewijs bijdragen.
Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer Hoge Raad 5 juni 2012, LJN BW7372) kan de rechtbank, indien een verdachte echter geen redelijke verklaring geeft voor omstandigheden die redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, dit in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheid zich hier voordoet.
De aanwezigheid van het bloed van verdachte in een woning, kort nadat gepoogd is daar in te breken en een raam stuk is geslagen, betreft een redengevend feit c.q. een redengevende omstandigheid die om een nadere toelichting van de kant van verdachte vraagt, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij nooit in die woning aanwezig is geweest en de aard van het aangetroffen spoor. Het niet willen geven van een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring door verdachte, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan het bewijs dat verdachte op 14 juni 2010 in de woning van het slachtoffer is geweest. De door de raadsman ter terechtzitting gedane – op geen enkele wijze onderbouwde – suggesties voor de aanwezigheid van het bloed van verdachte in de woning acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De rechtbank gaat aan die suggesties dan ook voorbij.
Gelet op het vorenstaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het verdachte is geweest die op de avond van 14 juni 2010 het raam van de woning aan de [a-straat] te Haarlem kapot heeft geslagen en daarbij of bij het naar binnen klimmen door het raam, gewond is geraakt en vervolgens tijdens zijn aanwezigheid in de woning, waarbij hij de kast in de woonkamer heeft doorzocht, bloed uit zijn opgelopen verwonding heeft verloren in die woning.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 14 juni 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat], weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, de ruit van een draairaam heeft ingeslagen en vervolgens dat raam heeft geopend en vervolgens die woning heeft betreden en een kast in die woning heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 31 oktober 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de avond van 14 juni 2010 schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak door het raam van een woning in te slaan, dat raam open te maken en vervolgens naar binnen te klimmen. Dat bij de diefstal niets is weggenomen, is slechts te danken aan het optreden van het slachtoffer die bij het horen van glasgerinkel direct vanuit zijn slaapkamer naar de woonkamer is gelopen.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar ook een gevoel van onveiligheid en veel ergernis. Met name woninginbraken vormen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Ook het slachtoffer van de onderhavige poging tot inbraak is erg geschrokken van het gebeuren, zo blijkt uit zijn aangifte. Daarnaast wordt het algemeen gevoel van onveiligheid aangewakkerd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd aan minderjarigen. Gelet op de Strafmaattabel jeugdzaken behorende bij de Richtlijn voor strafvordering jeugd van het openbaar ministerie, wordt bij een voltooide woninginbraak een taakstraf van 120 uren dan wel een jeugddetentie van 60 dagen een passende straf geoordeeld. In de onderhavige zaak is echter een poging bewezen verklaard, hetgeen tot matiging dient te leiden. De rechtbank zal derhalve in het voordeel van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie.
Hoewel voor minderjarigen als uitgangspunt geldt dat een taakstraf de voorkeur verdient boven een vrijheidsbenemende sanctie, ziet de rechtbank in de context van deze zaak met de hierna te berechten zaken van verdachte als meerderjarige reden om in plaats van een taakstraf jeugddetentie op te leggen. Bij de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank mede rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van dit strafbare feit niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, alsmede met het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting daarvan.
Het vorenstaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal - met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) weken, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. I.H. Lips en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M.C.C. Kaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2012.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina 5-6).
[3] Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 juni 2010 (dossierpagina 8-10).
[4] Deskundigenrapport, zijnde het rapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte’, d.d. 21 september 2011 van ing. [deskundige] (dossierpagina 11-14).
[5] Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 19 juni 2012, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.