RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummers: 15/740144-12, 15/761117-11 (ttz. gev.) en 15/760435-11 (ter ber. gev.)
Uitspraakdatum: 4 oktober 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzittingen van 5, 10 en 20 september 2012 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/740144-12
feit 1
hij op of omstreeks 30 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (medewerkster bij de Lidl) te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Lidl Gmbh, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- met een bivakmuts over het hoofd die Lidl is/zijn binnengegaan en/of
- een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 1] en/of (daarbij)
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval, geef al het geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] (servicemedewerkster van Shellstation "[tankstation 1]") heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 140 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met een bivakmuts op, de shop van dat Shellstation is/zijn binnen gegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) dreigende de woorden heeft/hebben gezegd als: "Dit is een overval, ik wil geld, papiergeld";
feit 3
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] (kassier van benzinetankstation [tankstation 2]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 725 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Benzinetankstation [tankstation 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- met een bivakmuts op, de shop van dat tankstation is/zijn binnen gegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 4] en (daarbij) dreigend heeft/hebben gezegd: "Overval, alleen papiergeld";
feit 4
hij op of omstreeks 05 januari 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] (eigenaar van snackbar "[snackbar]") te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- met een bivakmuts op die snackbar is/zijn binnen gegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 5] en (daarbij) de woorden geroepen als:"Geld, geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
hij op of omstreeks 28 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 6] (medewerker in een avondwinkel gelegen aan de [a-straat] te Zaandam) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 200 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met een bivakmuts op, die avondwinkel is/zijn binnen gegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 6] en daarbij geroepen:"Hier met dat geld";
Parketnummer 15/761117-11, ter terechtzitting gevoegd bij parketnummer 15/740144-12
feit 1
hij op of omstreeks 13 juli 2011 te Oostzaan opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 7]),
- tienmaal, althans eenmaal met een (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen;
- meerdere malen, althans eenmaal tegen zijn rug heeft geschopt/getrapt;
- een knietje tegen de neus heeft gegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2
Ter berechting gevoegd bij 15/761117-11
hij op of omstreeks 01 maart 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten twee imitatie vuurwapens, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat vrijspraak is gevorderd voor het bestanddeel medeplegen zoals ten laste is gelegd bij de feiten 2, 3 en 4 van de zaak met parketnummer 15/740144-12 en vrijspraak is gevorderd voor het voorhanden hebben van één van de twee imitatievuurwapens zoals ten laste is gelegd bij feit 2 van de zaak met parketnummer 15/761117-11.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat:
- verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het ondergane voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren waaraan als bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden dat verdachte zich gedurende de proeftijd i) zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de jeugdreclassering en ii) mee zal werken aan het programma Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit, met opdracht aan de jeugdreclassering tot het verlenen van hulp en steun zoals bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
- verdachte daarnaast zal worden opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van één jaar, bestaande uit het ondergaan van de dagbehandeling bij De Bascule ook indien dat inhoudt dat hij daar de Functional Famliy Therapy (FFT), de Agression Replacement Training (ART), een traumabehandeling zoals EMDR, alsmede het programma Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit dient te volgen, onder bepaling dat bij niet meewerken vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van één jaar.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] geheel dienen te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.1. Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 15/740144-12 geen sprake is van medeplegen. Bij deze twee overvallen en één poging tot een overval is het steeds alleen verdachte geweest die als overvaller de benzinestations en snackbar is binnengegaan. Blijkens het requisitoir van de officier van justitie is als medepleger in de tenlastelegging van deze feiten medeverdachte [medeverdachte] bedoeld die bij de overvallen op verdachte zou hebben gewacht, dan wel spullen aan hem zou hebben gegeven ten behoeve van deze overvallen. Nu de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij deze overvallen dan wel poging daartoe uitsluitend kan worden gebaseerd op de verklaringen van verdachte, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank het overtuigende bewijs van het tezamen en in vereniging plegen van deze feiten niet geleverd, zodat verdachte van het medeplegen van de overvallen op de benzinestations Shell en Avia, alsmede de poging tot overval op de snackbar [snackbar] dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel met betrekking tot feit 2 van de zaak met parketnummer 15/761117-11 dat op basis van de bevindingen van de politie slechts ten aanzien van één van de twee imitatievuurwapens die bij verdachte zijn aangetroffen, kan worden gesteld dat deze gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen en derhalve een wapen betreft in de zin van artikel 2, eerste lid, Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie. Van het voorhanden hebben van het tweede imitatievuurwapen dient verdachte te worden vrijgesproken, nu uit de inhoud van het dossier volgt dat deze niet lijkt op een echt vuurwapen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/740144-12:
feit 1
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte namens Lidl Gmbh d.d. 30 december 2011 (dossierpagina Z2 7-8);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 1] d.d. 30 december 2011 (dossierpagina Z2 12-13);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (camerabeelden) d.d. 6 januari 2012 (dossierpagina Z2 28-30);
feit 2
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] namens Shell Station “[tankstation 1]” d.d. 3 januari 2012 (dossierpagina Z3 6-7);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] d.d. 3 januari 2012 (dossierpagina Z3 8-9);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal beelden overval Shell d.d. 5 januari 2012 (dossierpagina Z3 17-22);
feit 3
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 2 januari 2012 (dossierpagina Z4 6-11);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1], d.d. 2 januari 2012 (dossierpagina Z4 12-13);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2012 (dossierpagina Z4 16-18);
feit 4
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] d.d. 13 januari 2012 (dossierpagina Z5 5-6);
feit 5
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] d.d. 30 december 2011 (dossierpagina Z1 7-8);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 6] d.d. 2 januari 2012 (dossierpagina Z1 11-12);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal uitkijken camerabeelden d.d. 6 januari 2012 (dossierpagina Z1 67-74);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 7 maart 2012 (dossierpagina C 44-47).
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/761117-11:
feit 1
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] d.d. 19 juli 2011 (dossierpagina 7-11);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2011 (dossierpagina 12-31);
feit 2
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (strafrechtelijk) minderjarige d.d. 24 maart 2011 (blad 1 en 2 van dit proces-verbaal);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 13 december 2011 (los opgenomen; proces-verbaalnummer PL11FO 2011007819-13);
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Parketnummer 15/740144-12:
feit 1
hij op 30 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (medewerkster bij de Lidl) te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan Lidl Gmbh, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader,
- met een bivakmuts over het hoofd die Lidl zijn binnengegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en daarbij
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Dit is een overval, geef al het geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2
hij op 31 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] (servicemedewerkster van Shellstation "[tankstation 1]") heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 140 Euro, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- met een bivakmuts op de shop van dat Shellstation is binnengegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 2] en daarbij dreigend de woorden heeft gezegd: "Dit is een overval, ik wil geld, papiergeld".
feit 3
hij op 1 januari 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] (kassier van benzinetankstation [tankstation 2]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 725 Euro, toebehorende aan Benzinetankstation [tankstation 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- met een bivakmuts op de shop van dat tankstation is binnengegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 4] en daarbij dreigend heeft gezegd: "Overval, alleen papiergeld".
feit 4
hij op 5 januari 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] (eigenaar van snackbar "[snackbar]") te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 5], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- met een bivakmuts op die snackbar is binnengegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 5] en daarbij woorden heeft geroepen als:"Geld, geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 5
hij op 28 december 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 6] (medewerker in een avondwinkel gelegen aan de [a-straat] te Zaandam) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 6], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- met een bivakmuts op die avondwinkel is binnen gegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 6] en daarbij heeft geroepen: "Hier met dat geld".
Parketnummer 15/761117-11, ter terechtzitting gevoegd bij parketnummer 15/740144-12:
feit 1
hij op 13 juli 2011 te Oostzaan opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 7],
- tienmaal met een tot vuist gebalde hand tegen het hoofd heeft gestompt en
- een knietje tegen de neus heeft gegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
feit 2
hij op 1 maart 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatievuurwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/740144-12
feit 1
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 4
poging tot afpersing;
feit 5
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/761117-11
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
6. Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is psychologisch onderzocht door drs. M.E. de Wit, GZ psycholoog, die over verdachte heeft gerapporteerd in een Pro Justitia rapportage gedateerd 2 mei 2012.
Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte een zestienjarige jongen is met een gemiddelde intelligentie die in zijn eerste levensjaren is opgegroeid in diverse asielzoekerscentra en wiens vader toen hij zeven jaar oud was, het land is uitgezet. Verdachte is hierdoor opgegroeid zonder zijn vader. Verdachte lijkt met veel onverwerkte frustraties te kampen.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige affectieve gewetensontwikkeling en een zwakker empathisch vermogen. Tegelijkertijd lijkt hij, tot op zekere hoogte, affectief wel aanspreekbaar maar lijkt de emotionele draaglast (de onverwerkte frustraties, de loyaliteitsproblemen ten aanzien van zijn moeder en de zorgen om haar gezondheid) te groot. Verdachte is sterk geneigd zijn emoties te verdringen om zich staande te houden en zijn problemen zelf op te lossen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven en een problematische persoonlijkheidsontwikkeling gezien de in negatieve richting ingezette identiteitsontwikkeling met onderliggende onzekerheid, het zwakke empathisch vermogen en een zwakke affectieve gewetensfunctie, de gestoorde emotieregulatie en agressiebeheersingsproblemen, autoriteitsproblemen en een grote mate van zelfbepaling. Naar het oordeel van de psycholoog is het aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van invloed is geweest op zijn gedragskeuzes ten tijde van de strafbare feiten. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Verdachte is voorts psychiatrisch onderzocht door Th.M. Lenz, kinder- en jeugdpsychiater, die over verdachte heeft gerapporteerd in een Pro Justitia rapportage gedateerd 29 augustus 2012. Uit dit rapport komt een zelfde beeld naar voren als in de hiervoor genoemde psychologische rapportage. Ook de psychiater constateert bij verdachte een persoonlijkheidsontwikkeling die geschaad is door het lange verblijf in diverse asielzoekerscentra en het plotselinge vertrek van zijn vader. Verdachte leunt te veel op zijn intellect en op zijn eigen kracht, is geneigd zichzelf te overschatten en ontbeert het vermogen om volwassenen te vertrouwen en te benaderen voor steun. Verdachte is gevoelig voor beïnvloeding en weinig weerbaar op emotioneel vlak. De psychiater constateert een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven en een dreigende verstoring van de persoonlijkheidsontwikkeling. Ook de psychiater concludeert dat sprake is van een verband tussen de problematiek van verdachte en de door hem gepleegde strafbare feiten en acht verdachte om die reden licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte (geheel) uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapporten van 7 februari 2012 en 14 mei 2012 is gebleken en de bespreking van voornoemde psychologische en psychiatrische rapporten en de door vertegenwoordigers van verschillende hulpverleningsinstanties ter terechtzitting op 5 september 2012 daarop gegeven toelichting. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 februari 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan maar liefst drie gewapende overvallen en twee pogingen daartoe, waarvan enkele samen met een andere overvaller. Binnen een tijdsbestek van slechts enkele dagen heeft verdachte medewerkers van twee benzinestations, een supermarkt, een snackbar en een avondwinkel onder bedreiging met een nepvuurwapen gedwongen de inhoud van hun kassa af te geven. Dat verdachte deze overvallen pleegde met een imitatievuurwapen doet aan de ernst van de feiten niet af. Immers, slachtoffers van dergelijke overvallen zien in de regel het verschil tussen een echt en een nepwapen niet.
Dat het voor de verschillende slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring is geweest waarvan zij vaak nog maanden last hebben gehad en mogelijk ook in de toekomst nog last zullen blijven ondervinden, blijkt uit de verschillende ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Op het moment waarop verdachte deze overvallen beging, heeft hij zich niet bekommerd om deze gevolgen maar zich laten leiden door zijn eigen problemen. De rechtbank rekent verdachte dit aan, maar ziet daarbij wel onder ogen dat verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd van zijn handelen en zich daarbij tot het aanwezige slachtoffer heeft gericht, waarbij deze spijtbetuiging oprecht overkwam.
Verdachte heeft zeer veel verklaringen afgelegd en daarin ook wisselend verklaard. Toch valt in deze verklaringen wel een lijn te ontdekken in die zin dat verdachte meermalen heeft aangegeven de overvallen niet op eigen initiatief te hebben gepleegd. Verdachte heeft verklaard onder bedreiging en door het toepassen van geweld door andere, oudere jongens, te zijn gedwongen tot het plegen van deze strafbare feiten. Hoewel verdachte kennelijk niet kan of wil vertellen wat er precies is voorgevallen en wie die personen zijn, waardoor zijn verhaal niet goed te controleren valt, zal de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf wel in enige, zij het beperkte mate rekening houden met dit mogelijke scenario. In het dossier bevinden zich daarvoor namelijk, buiten de verklaring van verdachte, wel enkele aanwijzingen, zodat het door verdachte geschetste scenario niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven. Met de raadsvrouw concludeert de rechtbank echter ook dat dit niet betekent dat verdachte niet anders kon dan deze strafbare feiten plegen. Verdachte heeft zich, nadat hem naar eigen zeggen werd opgedragen een zesde overval te plegen, zelf gemeld bij de politie - wat op zichzelf prijzenswaardig is - maar hij had dit ook kunnen doen voorafgaand aan de eerste overval. Verdachte had daarom al eerder een andere keuze kunnen maken dan het plegen van overvallen, maar heeft dat niet gedaan.
Naast de overvallen heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 7]. Kennelijk naar aanleiding van een onbenullige ruzie over een jas of het geld voor een jas heeft verdachte deze jongen met heel veel geweld in elkaar geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor blauwe plekken en diverse schrammen en krassen opgelopen en durfde daarnaast enige tijd niet meer in Oostzaan te komen, uit angst opnieuw te grazen genomen te worden. Verdachte heeft maar liefst (minstens) tien keer tegen het hoofd, meer in het bijzonder de slaap, van het slachtoffer gestompt en ook nog een knietje tegen zijn hoofd gegeven, waardoor deze mishandeling veel ernstiger had kunnen aflopen. Verdachte liet zich daarbij ook opjutten door vrienden van hem die er omheen stonden en de mishandeling filmden.
Tenslotte heeft verdachte op 1 maart 2011 een imitatievuurwapen voorhanden gehad door deze op zijn slaapkamer te bewaren. Dit nepwapen lijkt dusdanig veel op een echt vuurwapen dat een dergelijk voorwerp geschikt is om personen mee te bedreigen en er overvallen mee te plegen.
Verdachte is, zeker gelet op de ernst van de feiten, bijzonder jong. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf dan ook rekening gehouden met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte. Waar strafbare feiten zoals verdachte deze heeft gepleegd doorgaans leiden tot langdurige vrijheidsstraffen is de rechtbank, met de officier van justitie, de raadsvrouw en alle deskundigen van oordeel dat hulpverlening aan en behandeling van verdachte prioriteit genieten teneinde het op dit moment hoge recidiverisico te verlagen.
Door vertegenwoordigers van de Jeugdreclassering, Raad voor de Kinderbescherming en ook door de psycholoog en psychiater is geadviseerd aan verdachte een Gedragsbeïnvloedende Maatregel op te leggen om zo te bewerkstelligen dat verdachte de behandeling krijgt die nodig is om te voorkomen dat hij recidiveert. Met betrekking tot de vraag of sprake is van recidiverisico heeft de psycholoog er op gewezen dat verdachte omgaat met een groep vrienden waaronder zich ook criminele jongeren bevinden. Verdachte is opgegroeid zonder zijn vader waardoor een mannelijk rolmodel voor hem heeft ontbroken. De omgang met voornoemde vrienden geeft verdachte status en zij zijn voor hem figuren met wie hij zich identificeert. Op die manier worden zijn identiteitsontwikkeling en morele ontwikkeling in negatieve zin beïnvloed. Er zijn normvervaging en een zekere vorm van verharding bij verdachte opgetreden. Gelet op de gedragsstoornis, de risicofactoren in de omgeving van verdachte en de ernst van de feiten acht de rechtbank de oplegging van de Gedragsbeïnvloedende Maatregel (hierna: GBM) geboden, waarbij mede acht is geslagen op het feit dat verdachte zich aan een eerder opgelegde begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk sepot heeft onttrokken en zich aanvankelijk ook niet gemotiveerd toonde voor behandeling.
Door de Jeugdreclassering, psycholoog en psychiater is aangegeven dat een GBM aangewezen is voor een periode van twaalf maanden, waarbinnen verdachte zal dienen mee te werken aan de dagbehandeling bij De Bascule en waarbij hij in ieder geval de modules Agression Replacement Training (ART) en Functional Family Therapy (FFT) dient te volgen en indien dit nodig wordt geoordeeld ook aan een traumabehandeling (EMDR) dient mee te werken. Daarnaast acht de rechtbank het aangewezen dat verdachte binnen de GBM ook meewerkt aan de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit, teneinde te bewerkstelligen dat zijn denkpatronen, gedrag en vaardigheden worden verbeterd. Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van 365 dagen passend en geboden.
Naast de GBM zal de rechtbank verdachte ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden opleggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal dit doen nu aan de GBM na een jaar een einde komt terwijl begeleiding vanuit de Jeugdreclassering (en Spirit) volgens deze betrokken instantie langer nodig is dan een jaar, mede in verband met de benodigde nazorg en dit voorts mogelijk maakt dat de Jeugdreclassering kan bepalen dat verdachte niet in Zaandam mag komen zodat hij niet weer in de omgeving komt van waaruit hij strafbare feiten pleegde. In dat verband ziet de rechtbank het in ieder geval als een goed begin dat de moeder van verdachte inmiddels niet meer in Zaandam woonachtig is en verdachte bij haar verblijft. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de GBM naast een voorwaardelijke jeugddetentie overbodig en te zwaar is. Echter, gelet op de beschreven problematiek en de mogelijkheden waarover de hulpverlening dient te beschikken om verdachte afdoende te kunnen begeleiden, acht de rechtbank de GBM naast de voorwaardelijke jeugddetentie passend, mede gelet op de ernst van de feiten die door verdachte zijn gepleegd.
Hoewel de rechtbank de eis van de officier van justitie op zich zelf passend acht, ziet zij geen aanleiding om verdachte nu nog voor korte tijd terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
8. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van een niet nader gespecificeerd bedrag ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/740144-12) zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit gederfde inkomsten door het verlies van een stageplek, angst, verdriet en depressie.
Hoewel de benadeelde partij mogelijk wel voor een schadevergoeding in aanmerking zou kunnen komen, is deze schade zonder nadere toelichting en bij gebrek aan enige onderbouwing, niet eenvoudig vast te stellen. De benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen de schade nader te onderbouwen, zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, te meer daar de officier van justitie ter zitting heeft medegedeeld dat zij de benadeelde partij reeds om een nadere toelichting heeft gevraagd en de benadeelde partij niet op dat verzoek heeft gereageerd. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij daarom niet in de vordering kan worden ontvangen.
Benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6]
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de overige vorderingen van de benadeelde partijen weliswaar voor toewijzing in aanmerking komen, maar dat gelet op de leeftijd van en het gebrek aan draagkracht bij verdachte, ook in de nabije toekomst, de toe te wijzen bedragen aanzienlijk dienen te worden gematigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat bij de beoordeling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding, aan de draagkracht van verdachte geen doorslaggevend belang toekomt. Daarbij komt dat verdachte in de fase van de executie van zijn betalingsverplichtingen kan proberen afspraken te maken over bijvoorbeeld termijnbetalingen. In hetgeen er met betrekking tot de beperkte (toekomstige) draagkracht van verdachte door de verdediging is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding de toe te wijzen schadevergoeding te matigen. Wel zal de rechtbank in het kader van de hierna op te leggen schadevergoedingsmaatregel bepalen dat bij gebreke van betaling of verhaal de vervangende jeugddetentie één week zal bedragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.131,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/740144-12) zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Deze schade bestaat uit € 31,36 ter zake van gemaakte reiskosten en € 2.100,- aan immateriële schade.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 in de zaak met parketnummer 15/740144-12 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank een gedeeltelijke vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- als voorschot billijk voor. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting is voor het meer gevorderde een nadere onderbouwing vereist. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank ziet – gelet op het onder 2 bewezen verklaarde feit en gezien het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht – tevens aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zodat het slachtoffer niet zelf voor de inning hoeft zorg te dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.700,- ingediend tegen verdachte en zijn medeverdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/740144-12) zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank komt een gedeeltelijke vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- als voorschot billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting is voor het meer gevorderde een nadere onderbouwing vereist, welke niet is gegeven, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering zal ontvangen.
Aangezien verdachte de afpersing in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte [medeverdachte] dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet – gelet op het onder 5 bewezen verklaarde feit en gezien het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht – tevens aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zodat het slachtoffer niet zelf voor de inning hoeft zorg te dragen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 151 (honderdeenenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, thans in de persoon van G.P.W.van der Gaast, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet in Zaandam mag begeven of ophouden;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan het programma Intensieve Forensische Aanpak van Spirit.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarden aan bovengenoemde instellingen de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Legt op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Stelt als inhoud van de gedragsbeïnvloedende maatregel:
- het volgen van de dagbehandeling bij De Bascule, in ieder geval inhoudende de Agression Replacement Training (ART) en de Functional Family Therapy (FFT) en, indien dit nodig wordt geacht door de Bascule, de traumabehandeling EMDR of soortgelijke behandeling;
- het volgen van en meewerken aan het programma Intensieve Forensische Aanpak van Spirit.
Beveelt dat indien verdachte niet of niet naar behoren aan de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie voor de duur van 365 dagen zal worden toegepast.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst als voorschot toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.031,36, bestaande uit € 31,36 voor de materiële en € 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.031,36, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 week jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst als voorschot toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 week jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2012
Mr. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.