RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2012
Cargill B.V.,
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
derde partij,
Riverside Lofts V.O.F.,
gevestigd te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder een projectbesluit genomen en aan de derde partij bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van het geheel verbouwen van een voormalig fabriekspand op het perceel [adres].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juli 2011, alwaar eiseres is vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. P.H.J. Ardenne. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.P. Brouwer en S. Kouwenhoven, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Voorts zijn voor de gemeente Zaanstad verschenen H. Akkermans en P. Duijn, deskundigen op het gebied van respectievelijk geluid en geur. Namens de derde partij is M.R. van Dijk verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een verweerschrift op te stellen, waarin het accent zal liggen op de door eiseres aangevoerde beroepsgronden met betrekking tot geluid en geur.
Bij brief van 2 augustus 2011 heeft verweerder een verweerschrift van 28 juli 2012 ingediend, dat is aangevuld op 23 augustus 2012 en 18 oktober 2012. In de brief van 23 augustus 2012 heeft verweerder aangegeven dat een nieuw akoestisch onderzoek is gedaan, waarvan op 16 augustus 2012 een rapport is opgemaakt.
Bij brief van 23 september 2011 heeft eiseres verzocht om uitstel voor het reageren op het verweerschrift, omdat zij met de derde partij in overleg is om mogelijk tot een oplossing te komen.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2011 uitstel verleend tot 7 november 2011 om te reageren op het verweerschrift.
Bij brieven van 16 januari 2012 en 10 oktober 2012 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift en de aanvullingen daarop. Eiseres heeft bij haar reactie van 16 januari 2012 een akoestisch rapport van 13 januari 2012 overgelegd en opgemerkt dat het overleg met de derde partij vooralsnog niet tot overeenstemming heeft geleid.
Bij brief van 25 januari 2012 heeft de rechtbank partijen bericht dat, hoewel de rechtbank er niet onwelwillend tegenover staat om partijen nog enige ruimte te bieden voor nader overleg met elkaar, de rechtbank er rekening mee houdt dat niet tot overeenstemming zal worden gekomen. Met het oog daarop heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat zij voornemens is het onderzoek ter zitting voort te zetten en heeft in verband daarmee de verhinderdata bij partijen opgevraagd.
De derde partij heeft de rechtbank bij brief van 1 februari 2012 bericht dat het overleg met eiseres niet tot overeenstemming heeft geleid.
De rechtbank heeft partijen op 8 mei 2012 telefonisch benaderd voor het houden van een zitting op 28 juni 2012. Omdat de deskundigen die eiseres ter zitting wilde meebrengen niet beschikbaar waren, kon op die datum geen zitting plaatsvinden.
De rechtbank heeft partijen vervolgens - na telefonisch overleg - bij kennisgevingen van 24 juli 2012 uitgenodigd voor de voortzetting van het onderzoek ter zitting op 30 oktober 2012.
Bij brief van 29 oktober 2012 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij haar beroepgronden met betrekking tot het aspect geur intrekt.
Ter zitting op 30 oktober 2012, is eiseres vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door mr. H.J. Breeman, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.P. Brouwer en mr. M. Guimaraes, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Voorts zijn de bij de gemeente Zaanstad werkzame deskundigen H. Akkermans en P. Duijn verschenen. De derde partij is vertegenwoordigd door M.R. van Dijk.
2.1 Verweerder heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde gesteld. Volgens verweerder is het beroep niet tijdig ingesteld.
2.2 Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
2.3 Nu het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, is voor de ingang van de beroepstermijn het ter inzage leggen van het besluit bepalend. Uit de door eiseres overgelegde mededeling in het huis-aan-huisblad blijkt dat het bestreden besluit vanaf 7 januari 2010 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. De beroepstermijn is ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb aangevangen op 8 januari 2010 en geëindigd op 18 februari 2010. Het beroepschrift van 12 februari 2010, zoals aangevuld op 23 februari 2010, is derhalve binnen de termijn ingediend.
2.4 De rechtbank zal, nu het beroep ontvankelijk is, overgaan tot bespreking van de gronden van het beroep.
2.5 Bij de beoordeling neemt de rechtbank de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op het perceel [adres] is de voormalige [naam fabriek] gelegen. Het bouwplan voorziet in het volledig verbouwen van dit pand, waarbij in totaal 69 woningen (appartementen), 7 bedrijfsruimten en een parkeergarage met 117 plaatsen zal worden gerealiseerd. Eiseres is producent van cacao en heeft een cacaoproductiefabriek (Cargill de Jonker) in de nabijheid van het bouwplan.
2.6 Het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom van de gemeente Koog aan de Zaan’ en de betreffende gronden zijn daarin bestemd voor ‘Industriebebouwing A’, ‘Industriebebouwing B’ en ‘Industriebebouwing C’. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder een projectbesluit genomen, als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (oud).
2.7 Nu eiseres de rechtbank bij brief van 29 oktober 2012 heeft bericht dat zij haar beroepgronden met betrekking tot het aspect geur intrekt, stelt de rechtbank vast dat aldus alleen haar beroepsgronden die betrekking hebben op het aspect geluid resteren. Dit heeft eiseres desgevraagd ter zitting van 30 oktober 2012 bevestigd. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich vanwege de geluidsbelasting niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners en gebruikers van het bouwplan is verzekerd. Daartoe voert zij aan dat geen rekening is gehouden met eventuele uitbreidingen of wijzigingen van haar bedrijf, noch met de thans geldende maximale geluidsbelasting (zonegrenswaarde) van het industrieterrein.
2.8 In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van het aspect geluid gesteld dat het bouwplan weliswaar in de geluidszone van het gezoneerd industrieterrein ‘Zetmeelbedrijven De Bijenkorf en Omstreken’ is gelegen, maar dat uit opgaaf van de geluidzonebeheerder blijkt dat de actuele geluidsbelasting minder dan 50 dB bedraagt. Omdat de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai was voor dit bouwplan geen vaststelling van hogere geluidswaarden nodig, aldus het oorspronkelijke verweer van verweerder. Bij brief van 23 augustus 2012 heeft verweerder erkend dat uit nieuw akoestisch onderzoek van 16 augustus 2012 is gebleken dat wel hogere geluidswaarden op grond van de Wet geluidhinder moeten worden vastgesteld. Dit is noodzakelijk, zoals alsnog is gebleken, vanwege overschrijding van de voorkeursgrenswaarden van zowel wegverkeers- als industrielawaai. Verweerder heeft voorts aangegeven dat in de ruimtelijke onderbouwing voor de beoordeling van wegverkeerslawaai de verkeerde rekenmethodiek is gehanteerd en aan de verkeerde wettelijke normen is getoetst.
2.9 De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd voor wat betreft het aspect geluid. Het bestreden besluit komt aldus wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.10 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Daarbij zijn van belang het door verweerder overgelegde akoestisch onderzoek van 16 augustus 2012 en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege wegverkeer- en industrielawaai in het kader van het onderhavige projectbesluit (hierna: het ontwerpbesluit). De rechtbank tekent daarbij aan dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste en enige aanleg bevoegd is om een op grond van de Wet geluidhinder genomen besluit hogere waarden te beoordelen. De rechtbank kan in dit geval uitsluitend oordelen over de vraag of voldoende aannemelijk is dat het ontwerpbesluit stand kan houden en of daarmee een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.11 In het ontwerpbesluit worden voor de woningen met de bouwnummers 12, 33, 47, 60, 61, 68 en 69 aan Zuideinde 72-100 te Koog aan de Zaan hogere geluidwaarden vastgesteld vanwege verkeerslawaai. Voor alle 69 woningen die deel uitmaken van het bouwplan wordt een hogere waarde vastgesteld voor industrielawaai als gevolg van het industrieterrein ‘Zetmeelbedrijven de Bijenkorf en Omstreken’, op welk terrein eiseres is gevestigd. Aan de gevels van de woningen worden volgens het ontwerpbesluit maatregelen getroffen, zodat het binnenniveau van de te realiseren woningen voldoet aan de waarde van 33 dB.
2.12 De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat er geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten. Daartoe is aangevoerd dat het ontwerpbesluit om meerdere redenen geen stand kan houden. Ten eerste heeft verweerder het beleid, zoals neergelegd in de ‘Beleidsregel hogere waarden gemeente Zaanstad’ (de beleidsregel), volgens eiseres ten onrechte buiten toepassing gelaten, omdat het dateert van na de onderhavige aanvraag. Bij het nemen van het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden in 2012 was het beleid wel degelijk van toepassing volgens eiseres, nu het een zelfstandig (ontwerp)besluit betreft met een zelfstandige wettelijke grondslag. Volgens eiseres is het ontwerpbesluit in strijd met de beleidsregel van verweerder. Ter illustratie heeft eiseres in haar pleitnota erop gewezen dat een gecumuleerde geluidsbelasting van 58 dB of meer op grond van de beleidsregel onaanvaardbaar wordt geacht, terwijl uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de westgevel 67 dB bedraagt. Ook heeft eiseres gesteld dat het bouwplan is gelegen aan een 30 km-weg (Zuideinde) en dat de geluidsbelasting die deze weg met zich brengt weliswaar niet in het kader van de Wet geluidhinder hoeft te worden beoordeeld, maar dat verweerder dit wel had moeten betrekken bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tot slot heeft eiseres erop gewezen dat – gelet op het akoestisch onderzoek – er verdergaande constructieve maatregelen nodig zijn om de wettelijk vereiste binnenwaarde van 33 dB voor het bouwplan te kunnen garanderen. Of dit financieel haalbaar is, is in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus eiseres.
2.13 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting onvoldoende overtuigend gereageerd op de door eiseres gestelde gebreken in het ontwerpbesluit. Zo is verweerder een duidelijk en overtuigend antwoord schuldig gebleven op de vraag waarom de beleidsregel op de onderhavige situatie niet van toepassing zou zijn en of het ontwerpbesluit had kunnen worden genomen indien de beleidsregel van verweerder wel van toepassing zou zijn. Het gaat daarbij met name om de cumulatie van geluid. De rechtbank is er dan ook onvoldoende van overtuigd dat het ontwerpbesluit stand zal houden en dat, indien deze stand zou houden, een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Zo is onvoldoende duidelijk of de benodigde maatregelen ter bescherming van het binnenklimaat haalbaar zijn en derhalve zullen worden uitgevoerd. De uitvoerbaarheid van het projectbesluit is hiermede nog onvoldoende aannemelijk. Tot slot overweegt de rechtbank dat de belangen van eiseres, gegeven de nieuwe gegevens, niet zijn meegewogen in de besluitvorming die kennelijk tot reparatie van het bestreden besluit strekt.
2.14 De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.15 De rechtbank acht de toepassing van artikel 8:51a van de Awb (bestuurlijke lus) thans niet meer opportuun. Redengevend daarvoor is dat deze zaak al lange tijd bij de rechtbank loopt en verweerder in de ruime periode van schorsing na de eerste zitting op 7 juli 2011- los van het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden- met toepassing van artikel 6:18/6:19 van de Awb een nieuw besluit had kunnen nemen waarin de belangen van eiseres, gegeven de nieuwe informatie, worden meegewogen. Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat ter zitting door verweerder is gesteld dat er een nieuw bestemmingsplan in procedure is, waar dit bouwplan - naar gesteld - mee in overeenstemming is.
2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 1092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 29 december 2009;
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1092,50, te betalen aan eiseres;
3.5 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. van Velsen, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.