ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6525

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
559413/ CV EXPL 12-4420
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en schadevergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer, de ontbinding, vernietiging of nietigverklaring van een beëindigingsovereenkomst waarin een vergoeding van € 17.000,- was opgenomen. De gedaagden bestonden uit de werkgeefster, de enig bestuurder en de groot aandeelhoudster. De werknemer stelde dat de beëindigingsovereenkomst nietig was wegens misbruik van omstandigheden en strijd met de wet, maar de kantonrechter verwierp deze argumenten. De vordering tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst werd echter toegewezen, omdat de werkgeefster de beëindigingsvergoeding niet had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de bestuurder en de groot aandeelhoudster persoonlijk aansprakelijk waren voor de schade die de werknemer had geleden door het niet nakomen van de overeenkomst. De rechter bevestigde dat de bestuurder verantwoordelijk was voor de financiële verplichtingen van de vennootschap en dat de groot aandeelhoudster, als feitelijk beleidsbepaler, ook aansprakelijk was. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer grotendeels toe, inclusief de betaling van het loon en de beëindigingsvergoeding, en legde de gedaagden de verplichting op om binnen 24 uur medewerking te verlenen aan de opening van een stamrechtbankspaarrekening voor de werknemer. De vordering in reconventie van de gedaagden werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 559413/ CV EXPL 12-4420
datum uitspraak: 13 december 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. E. van Lent
tegen
1. NEW TECHNOLOGIES B.V.
gevestigd te [woonplaats]
hierna te noemen: NT
2. [gedaagde 2] en
3. [gedaagde 3]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
gemachtigde mrs. K. Rutten en J.W.B. Snijders-Blok.
De procedure
[eiser] heeft gedaagden gedagvaard op 2 mei 2012. Gedaagden hebben schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 9 augustus 2012 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2012. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende vast.
a. Tussen NT en [eiser] heeft van 1 juni 2011 tot en met 31 juli 2011 een arbeidsovereenkomst bestaan. [eiser] was werkzaam als ‘adviseur’ tegen een bruto maandsalaris van € 8.350,- exclusief 8 % vakantiebijslag.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst die is opgemaakt is – voor zover van belang – de volgende bepaling opgenomen:
‘(…) De medewerker treedt toe tot de door de vennootschap getroffen pensioenregeling, overeenkomstig de inhoud van het bij de vennootschap geldende pensioenreglement, indien en zodra de medewerker aan de bepalingen terzake voldoet.(…)’
b. NT is een kort voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst nieuw opgerichte vennootschap, die deel uitmaakt van een internationale groep van vennootschappen aangeduid als de “Fouders Group”.
c. [gedaagde 3] is jarenlang via haar inmiddels overleden echtgenoot betrokken geweest bij de Fouders Group. [gedaagde 3] is meerderheidsaandeelhouder van de hele groep. Van NT zijn op één na alle aandelen in haar bezit.
De zoon van [gedaagde 3], [gedaagde 2] is enig bestuurder en minderheidsaandeelhouder van NT.
d. Voordat [eiser] in dienst van NT trad, was hij (sinds 1 januari 2010) als adviseur werkzaam voor een andere van de Fouders Group deeluitmakende vennootschap, Technon Management B.V.(hierna: Technon). Enig aandeelhouder van Technon was Rimizo B.V. een vennootschap die op haar beurt ook weer deel uitmaakte van de Fouders Group en waarvan [gedaagde 3] via een andere B.V. groot aandeelhoudster was. Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [eiser] werd Technon vertegenwoordigd door [gedaagde 3]. Ook in deze arbeidsovereenkomst was al een bepaling opgenomen over toetreding door [eiser] tot de pensioenregeling, als bedoeld in punt 1. Omdat Technon in 2011 werd verkocht aan een derde, die geen personeel over wilde nemen, heeft [eiser] meegewerkt aan beëindiging van zijn dienstverband met Technon en indiensttreding bij NT.
e. Op 28 juni 2011 heeft [gedaagde 3] aan [eiser] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst moest worden beëindigd omdat NT niet langer in staat zou zijn het salaris van [eiser] te voldoen. Partijen spraken toen over de contouren van een vertrekregeling, welk gesprek op 29 juni 2011 in aanwezigheid van de advocaat van [gedaagde 3] zou worden voortgezet.
f. Op 29 juni 2011 ontving [eiser] een e-mail van [gedaagde 2] met – voor zover relevant – de volgende inhoud:
‘(…) Je contract wordt beëindigd op 31 juli 2011 (…)
(…)De pensioenbijdrage van € 17.000 zal op jouw verzoek contact aan je uitbetaald worden(…)
(…)Dit is wat we je aanbieden, indien dit niet acceptabel is dan vervalt het aanbod en krijg je tot 31 juni betaald. (…)
Ons aanbod is geldig tot en met vrijdag 1 juli.(…)’
g. Per e-mail van 1 juli 2011 heeft [eiser] het volgende, voor zover van belang, aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bericht:
‘(…)In reactie op jullie e-mail van 29 juni jl. met als onderwerp “beëindigingsovereenkomst” kan ik jullie als volgt informeren. (…)
(…)Ik heb jullie voorstel daartoe doorgenomen en kan daarmee akkoord gaan, met daarbij een paar kleine (technische) kanttekeningen. (…)
(…) Naast de acceptatie van het aanbod zou ik ter overweging willen mee geven om de maand Augustus ook nog het salaris te willen toekennen.(…)’
h. Per e-mail van 3 juli 2011 heeft [gedaagde 2] het volgende, voor zover van belang, aan [eiser] laten weten:
‘(…)Ik vind het daarom ontzettend jammer dat je het aanbod hebt geaccepteerd. Mijn hoop was dat je het niet zou doen. Want je verdient niks en hebt iedereen een rad voor ogen gedraaid. (…)’
i. Door de advocaat van [gedaagde 3] is een beëindigingsovereenkomst opgemaakt, die op 5 juli 2011 door NT (vertegenwoordigd door [gedaagde 2]) en [eiser] is ondertekend.
Deze overeenkomst bevat, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
‘(…)Werkgever en werknemer daarom met wederzijds goedvinden hebben besloten om de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 juli 2011 te (doen) beëindigen; (…)
(…)Werkgever zal bij wijze van beëindigingsvergoeding uiterlijk op 31 juli 2011 dan wel een door Werknemer aangegeven later tijdstip een brutobedrag van EUR 17.000,- uitbetalen aan Werknemer. De Werknemer kan de Werkgever uiterlijk 25 juli a.s. laten weten dat hij de beëindigingsvergoeding op een andere fiscaal toelaatbare en verantwoorde wijze wil ontvangen. (…)
(…) Met uitzondering van de in deze overeenkomst genoemde rechten en verplichtingen, verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ter zake van alle aanspraken en verplichtingen. Partijen verlenen elkaar derhalve over en weer volledige en finale kwijting ten aanzien van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan. Het voorgaande laat onverlet het recht van partijen om deze overeenkomst te ontbinden ingeval één der partijen diens verplichtingen terzake niet nakomt.(…)’
j. In juli/augustus 2011 bleek van problemen om de beëindigingsvergoeding op de op dat moment door [eiser] gewenste wijze uit te betalen, omdat het bedrag als pensioenvoorziening was opgebouwd bij Technon. Vanwege deze problemen is [eiser] andere mogelijkheden gaan onderzoeken. In een e-mail van 1 augustus 2011 heeft de advocaat van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [eiser] bericht:
‘Yep alles gelukt, was appeltke eitje uiteindelijk. Heb gezegd dat je expliciet om drie maanden extra tijd hebt gevraagd. In die periode mag je vrij aangeven wanneer je het wilt hebben. Moet wel lukken binnen die periode hoop ik. Gr., Bilal’
k. Per e-mail van 16 december 2011 heeft [eiser] aan [gedaagde 2] laten weten dat hij een brief met formulieren ten behoeve van de afhandeling van de vergoeding bij hem en [gedaagde 3] in de brievenbus had gegooid. De formulieren dienden door [gedaagde 2] te worden ingevuld en ondertekend.
Per e-mail van 19 december 2011 heeft [eiser] aan [gedaagde 2] gevraagd om bevestiging van ontvangst van die stukken.
Op 20 december 2011 heeft [eiser] dezelfde stukken aangetekend aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gestuurd, met verzoek tot afhandeling over te gaan.
l. Op de hiervoor genoemde e-mails en brief heeft [gedaagde 2] noch [gedaagde 3] gereageerd.
m. Bij brief van 12 januari 2012 van de advocaat van [eiser] is [gedaagde 2] gesommeerd om uiterlijk 14 januari 2012 medewerking te verlenen aan uitkering van de vergoeding op de door [eiser] gewenste wijze door invulling en ondertekening van de benodigde formulieren en is [gedaagde 2], voor zover nodig, in gebreke gesteld.
n. Bij gebreke van enige reactie hierop heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 23 januari 2012 [gedaagde 2] voor de laatste keer gesommeerd om aan zijn verplichtingen te voldoen, aanspraak gemaakt op rente en incassokosten en – voor zover [gedaagde 2] aan deze laatste sommatie evenmin zou voldoen – de beëindigingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
o. Per e-mail van 24 januari 2012 aan [eiser] heeft [gedaagde 2] hierop gereageerd. In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:
‘(…)We hebben jouw aangetekende brief ontvangen. Ook vandaag kreeg ik iets aangetekend. (…)
Michael, je wist dat NT het met geld moeilijk had bij het einde van je dienstverband. (…)
(…) Ik heb de beslissing genomen om je niks te geven, maar toch heel dom vab me heb ik NT jou iets laten meegeven.(…)
(…) Dit uitzoekwerk van jou heeft veel tijd gekost voor jezelf. Je kan NT niet verantwoordelijk houden om dit. In de tussentijd is financieel slechter gegaan met niet alleen NT maar ook met mij. Op dit moment lukt het dan ook niet om je te betalen via NT.(…)’
p. Nog een aantal aanmaningen ten spijt is de vergoeding niet aan [eiser] uitgekeerd.
q. NT was eigenaar van 510 aandelen in een Engelse onderneming Founders Total Spectrum (UK) Ltd. Op 13 juli 2011 is dit pakket aandelen overgedragen aan [gedaagde 3].
r. Op 24 april 2012 heeft [eiser], na daartoe verkregen verlof, conservatoir beslag doen leggen op een onroerende zaak van [gedaagde 3] en op 25 april 2012 conservatoir derdenbeslag op diverse bankrekeningen van [gedaagde 3].
De vordering in conventie
[eiser] vordert – verkort weergegeven - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair voor recht zal verklaren dat [eiser] tijdig en rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid c.q. nietigheid c.q. ontbinding van de beëindigingsovereenkomst, zodat de arbeidsovereenkomst dientengevolge vanaf 1 augustus 2011 heeft voortgeduurd;
Subsidiair de beëindigingsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden c.q. vernietigen c.q. nietig verklaren, zodat de de arbeidsovereenkomst dientengevolge vanaf 1 augustus 2011 heeft voortgeduurd;
2. NT zal veroordelen om [eiser] binnen 24 uur na dit vonnis toe te laten tot het bedrijf van NT en hem daar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden als adviseur te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
3. primair gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. het loon ten bedrage van € 8.350 bruto per maand over het tijdvak van 1 augustus 2011 (aanvangsdatum) tot en met 30 april 2012, dat wil zeggen een bedrag van € 75.348,- bruto;
b. de vakantiebijslag en opgebouwde vakantiedagen over het tijdvak 1 juni 2011 tot en met 30 april 2012 ten bedrag van 8 % over het brutoloon, dat wil zeggen een bedrag van € 7.348,- bruto;
c. de toegezegde pensioenbijdrage becijferd op een bedrag van € 16.988,51;
d. de achterstallige pensioentoezeggingen c.q. –bijdragen over de periode 1 juni 2011 tot en met 30 april 2012 berekend op een bedrag van € 10.970,08;
e. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen, een bedrag van € 55.228,29;
f. de wettelijke rente over de som van bedoelde bedragen vanaf 1 augustus 2011 voor wat betreft de op dat tijdstip opeisbare bedragen en vanaf de datum van opeisbaarheid van de andere bedragen, tot aan de dag van algehele voldoening;
g. de buitengerechtelijke kosten van € 10.454,15;
h. de beslagkosten € 1.051,42,
onder oplegging van de verplichting aan gedaagden om binnen 24 uur nadat dit vonnis aan hen bekend is geworden, hun onverwijlde en volledige medewerking te verlenen aan de effectuering van de opening van een stamrechtbankspaarrekening van [eiser] door ondertekening van de daartoe voorgelegde formulieren, alsmede de aansluitende ommegaande betaling van (het door [eiser] gewenste deel van) voornoemde vergoeding op deze stamrechtbankspaarrekening;
subsidiair zal verklaren voor recht dat gedaagden een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens [eiser] en dat zij hoofdelijk gehouden zijn om de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden en zal lijden, te vergoeden en gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan schadevergoeding van € 177.190,45 voornoemd, althans een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 januari 2012, onder oplegging van de verplichting aan gedaagden om binnen 24 uur nadat dit vonnis aan hen bekend is geworden, hun onverwijlde en volledige medewerking te verlenen aan de effectuering van de opening van een stamrechtbankspaarrekening van [eiser] door ondertekening van de daartoe voorgelegde formulieren, alsmede de aansluitende ommegaande betaling van (het door [eiser] gewenste deel van) voornoemde vergoeding op deze stamrechtbankspaarrekening;
meer subidiair gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot nakoming van de beeindigingsovereenkomst en betaling aan [eiser] van een bedrag van € 17.000,- te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 10.454,15 en de beslagkosten van € 1.051,42, alles te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 januari 2012, onder opgelegging van de verplichting aan gedaagden om binnen 24 uur nadat dit vonnis aan hen bekend is geworden, hun onverwijlde en volledige medewerking te verlenen aan de effectuering van de opening van een stamrechtbankspaarrekening van [eiser] door ondertekening van de daartoe voorgelegde formulieren, alsmede de aansluitende ommegaande betaling van (het door [eiser] gewenste deel van) voornoemde vergoeding op deze stamrechtbankspaarrekening;
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
[eiser] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de navolgende stellingen.
De beëindigingsovereenkomst is vanwege de toerekenbare tekortkoming van NT buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 27 januari 2012. Als gevolg daarvan is er geen einde aan de arbeidsovereenkomst gekomen en lopen de verplichtingen die daaruit voortvloeien onverkort door. Tot die verplichtingen behoren volgens [eiser] het betalen van loon en vakantiebijslag, het hem toelaten tot de overeengekomen arbeid en het nakomen van de pensioentoezegging.
Voorts is [eiser] van mening dat de beëindigingsovereenkomst moet worden vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 3:44 BW (misbruik van omstandigheden). [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben, als vertegenwoordigers van NT, [eiser] zo onder druk gezet dat hij daardoor is bewogen in te stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de voorwaarden waaronder dat zou gebeuren. Ook als de overeenkomst wordt vernietigd geldt volgens [eiser] dat aan de arbeidsovereenkomst geen einde is gekomen en dat NT dus onverkort is gehouden om aan haar uit die arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
[eiser] neemt ook het standpunt in dat de beëindigingsovereenkomst nietig is wegens strijd met de wet, in het bijzonder strijd met artikel 32 lid 4 en 8 van de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: PSW). Op grond van genoemd artikel had het pensioen dat [eiser] bij Technon had opgebouwd, niet afgekocht mogen worden.
[eiser] stelt dat NT is tekortgeschoten in de nakoming van de beëindigingsovereenkomst en om die reden schadeplichtig is. De schade vindt zijn grond volgens [eiser] in het niet ontvangen van de beëindigingsvergoeding, vermeerderd met rente, en het niet ontvangen van zijn loon en andere arbeidsvoorwaarden vanaf 1 augustus 2011.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben volgens [eiser] onrechtmatig tegenover hem gehandeld om de volgende redenen. Als vertegenwoordigers van Technon hebben zij [eiser] al een pensioentoezegging gedaan die nimmer is nagekomen. Vervolgens hebben zij namens NT de in dit geding bedoelde beëindigingsovereenkomst met [eiser] gesloten terwijl zij wisten of behoorden te begrijpen dat NT niet binnen redelijke termijn aan haar verplichtingen zou voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die hieruit voor [eiser] voortvloeit. Ook verwijt [eiser] [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betalingsonwil, waardoor NT niet aan haar verplichtingen voldoet en het verrichten van een benadelingshandeling door een onverplichte aandelentransactie te sluiten in die zin dat aandelen die eigendom van NT waren daags na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst in handen van [gedaagde 3] kwamen.
[gedaagde 2] was bestuurder van NT en is in de visie van [eiser] als zodanig aansprakelijk. [gedaagde 3] is volgens [eiser] degene die de dienst uitmaakt binnen NT en binnen de gehele Founders Group en uit dien hoofde aansprakelijk.
Het verweer in conventie en de vordering in reconventie.
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil aan de orde zal komen. Omdat zij van mening zijn dat de vorderingen moeten worden afgewezen hebben zij in reconventie opheffing van de gelegde beslagen gevorderd met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie en de nakosten.
Het verweer in reconventie.
[eiser] stelt, met verwijzing naar zijn stellingen in conventie, dat de beslagen terecht zijn gelegd en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie.
Beoordeling in conventie
1. Het beroep van [eiser] op misbruik van omstandigheden wordt verworpen. Niet gezegd kan worden dat [eiser], gelet op zijn functie en relatie tot [gedaagde 3], een zodanig zwakke positie innam ten opzichte van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat hij daardoor werd bewogen tot het aangaan van de beëindigingsovereenkomst. Daar komt bij dat hij werd bijgestaan door zijn advocaat, zoals hij zelf stelt. De omstandigheid dat [eiser] onder grote tijdsdruk werd gezet om akkoord te gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst en hem daarbij door [gedaagde 2] ook te verstaan is gegeven dat als hij niet met het aanbod zou instemmen, ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter zou worden verzocht, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het argument van [eiser] dat de juridische bijstand slechts heeft bestaan uit het veiligstellen van de WW-uitkering.
2. [eiser] heeft ook betoogd dat de beëindigingsovereenkomst nietig is wegens strijd met de wet, in het bijzonder wegens strijd met artikel 32 lid 4 en 8 PSW. Op grond van genoemde bepalingen zou afkoop van pensioen niet toegestaan zijn onder de omstandigheden zoals in deze zaak aan de orde. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Hoewel tussen partijen is overeengekomen dat [eiser] zou toetreden tot de door NT getroffen pensioenvoorziening, heeft NT dit nagelaten. Met de in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst getroffen voorziening beoogden partijen, zo staat wel vast, het nadeel dat [eiser] daardoor leed, op te heffen. Van afkoop van een pensioenvoorziening is dus geen sprake en de beëindigingsovereenkomst is dan ook op dit punt niet nietig als in strijd met de wet.
3. [eiser] stelt dat NT tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de beëindigingsovereenkomst en dat NT, door die overeenkomst niet na te komen, ook onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] heeft de beëindigingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 27 januari 2012. Hij heeft dit gedaan omdat NT in gebreke bleef met nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting om een bedrag van € 17.000,- als beëindigingvergoeding aan [eiser] uit te betalen. [eiser] meent dat daardoor de arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt en hij heeft zich beschikbaar gesteld om zijn werkzaamheden te hervatten.
4. NT heeft als verweer aangevoerd dat de bijzondere of geringe aard van de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. De kantonrechter overweegt als volgt. Nog daargelaten wat ontbinding voor de verplichtingen over en weer in het verleden zou betekenen, ontbinding van de overeenkomst zou – zoals [eiser] ook voor ogen staat - tot gevolg hebben dat de arbeidsovereenkomst tussen NT en [eiser] herleeft. In voldoende mate is komen vast te staan dat de verstandhouding tussen [eiser] en [gedaagde 2] buitengewoon slecht is, dat NT in feite een lege vennootschap zonder werkelijke activiteiten is en dat de hele Fouders Group er zo slecht voorstaat dat niet te verwachten valt dat voor [eiser] in één van de andere vennootschappen een functie zou kunnen worden gevonden. Bovendien is aannemelijk dat ook [eiser] zelf herleving van de arbeidsrelatie niet als reële mogelijkheid ziet. Al die omstandigheden in aanmerking genomen is de kantonrechter van oordeel dat dit verweer van NT slaagt.
5. Hetgeen is overwogen onder punt 1, 2 en 4 leidt ertoe dat de vorderingen in het petitum van de dagvaarding onder I primair en subsidiar, onder II en onder III primair sub a t/m f worden afgewezen.
6. Tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst kan NT naar het oordeel van de kantonrechter wel worden veroordeeld. Zoals hiervoor is overwogen heeft [eiser] zich niet schuldig gemaakt aan schuldeisersverzuim. Daarnaast heft de enkele omstandigheid dat NT als gevolg van de financiële situatie waarin zij verkeert, niet tot betaling van € 17.000,- in staat is, haar verplichting om aan die overeenkomst te voldoen niet op. Het in het petitum onder III meer subsidiair gevorderde wordt dan ook, voor zover het NT betreft, toegewezen. Voor zover de vordering tot nakoming is gericht tegen [gedaagde 2] als bestuurder en [gedaagde 3] als beleidsbepaler van NT, komt deze niet voor toewijzing in aanmerking omdat zij formeel geen partij bij de beëindigingsovereenkomst zijn.
NT heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen het gedeelte van de vordering dat ziet op het verlenen van medewerking aan de stamrechtspaarrekening van [eiser]. Dit gedeelte van de vordering zal dus ook worden toegewezen.
7. Ten slotte moet nog worden geoordeeld over de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] als bestuurder van NT en van [gedaagde 3] als – zoals [eiser] stelt – beleidsbepaler van NT.
8. [gedaagde 2]
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Een bestuurder die de volledige zeggenschap heeft over een vennootschap kan persoonlijk aansprakelijk zijn indien de nalatigheid van de vennootschap om een schuld te betalen, te wijten is aan betalingsonwil. Ook kan sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een aangegane overeenkomst niet nakomt dan wel als de bestuurder namens de vennootschap een verplichting aangaat waarvan hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap die verplichting niet na zal kunnen komen en geen verhaal zal bieden.
9. Ten aanzien van dit laatste heeft [gedaagde 2] aangevoerd dat, op het moment waarop de beëindigingsovereenkomst werd gesloten, NT nog over voldoende middelen beschikte om aan haar verplichting tegenover [eiser] te voldoen. Dat dit in december anders was, is volgens [gedaagde 2] niet aan hem te wijten. NT is in zwaar weer komen te verkeren en reservering van het bedrag van € 17.000,- kon niet worden gevergd vanwege andere betalingsverplichtingen. [gedaagde 2] is van mening dat [eiser] dit aan zichzelf heeft te wijten, omdat hij pas in december kenbaar maakte hoe hij het bedrag uitgekeerd wilde hebben.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de stukken in voldoende mate dat [gedaagde 2] een persoonlijk, voldoende ernstig, verwijt valt te maken van het feit dat NT haar verplichting tegenover [eiser] niet nakomt. Allereerst biedt de e-mail van [gedaagde 2] aan [eiser] van 24 januari 2012 voldoende steun voor de betalingsonwil van [gedaagde 2]. [gedaagde 2] schijft daarin immers letterlijk: ‘(…)Ik heb de beslissing genomen om je niks te geven, maar toch heel dom vab me heb ik NT jou iets laten meegeven(…)’. Daarnaast staat vast dat [gedaagde 2] als bestuurder heeft bewerkstelligd dat een aandelenpakket waarvan NT eigenaar was, daags na het sluiten van de beeindigingsovereenkomst in handen van [gedaagde 3] is gekomen. [gedaagde 2] heeft gesteld dat daarmee de financiële positie van NT niet is verslechterd, maar hij heeft nagelaten dit deugdelijk te onderbouwen. [gedaagde 2] heeft daarenboven zijn stelling dat NT niet in staat was om het bedrag van € 17.000,- te reserveren vanwege andere betalingsverplichtingen, op geen enkele wijze onderbouwd. Desgevraagd was [gedaagde 2] niet in staat om aan te geven om welke andere betalingsverplichtingen het ging. Uit dit alles blijkt genoegzaak dat [gedaagde 2], als enig bestuurder van NT, zijn verantwoordelijkheid jegens [eiser] uit hoofde van de beëindigingsovereenkomst, schromelijk heeft verwaarloosd. [gedaagde 2] treft van dit alles een ernstig persoonlijk verwijt als gevolg waarvan hij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
11. [gedaagde 3]
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde 3] naast [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van de tekortkoming van NT, heeft [eiser] gesteld dat haar als beleidsbepaler en materieel bestuurder van NT een persoonlijk verwijt treft.
De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt.
12. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 3] heeft te gelden als degene die de dienst uitmaakte bij NT. Dit blijkt genoegzaam uit nagenoeg alle e-mails die zijn overgelegd en die betrekking hebben op [eiser] en/of op NT of Technon. Uit die e-mails valt af te leiden dat haar zoon [gedaagde 2] weinig tot geen bestuurstaken uitvoerde. [gedaagde 3] is voorts eigenaar van alle aandelen in NT op één na, die in handen is van [gedaagde 2]. [gedaagde 3] is ook vermeld als “directeur” in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en NT. Niet voldoende weersproken is daarnaast de stelling van [eiser] dat [gedaagde 2] de voor het besturen van een vennootschap vereiste kwalificaties mist en alleen al daarom slechts op papier bestuurder is. Verschillende e-mails die afkomstig zijn van het adres van [gedaagde 2] zijn door [gedaagde 3] geschreven. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde 2] eerst, naast [gedaagde 3], op eigen naam is gaan optreden namens NT in de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] en dat hij daar, een van [gedaagde 3] afwijkend standpunt innam, dat niet is gevolgd. Ook staat als niet weersproken vast dat NT een vennootschap was waarin geen activiteiten plaatsvonden die op de één of andere manier inkomsten genereerden en het salaris van [eiser] in feite afkomstig was van [gedaagde 3]. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [gedaagde 3] (mede)verantwoordelijk is voor de gang van zaken rond het dienstverband van [eiser].
13. Tussen partijen staat vast dat de beëindigingsvergoeding die zij zijn overeengekomen in plaats kwam van de aan [eiser] gedane pensioentoezegging. Die pensioentoezegging is niet nagekomen, waarvan – gelet het op het voorgaande over de rol van [gedaagde 3] – aan [gedaagde 3] al een verwijt valt te maken. Voorts moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde 3] de beslissende stem heeft gehad in het sluiten van de beëindigingsovereenkomst met [eiser]. Vaststaat dat een eerste gesprek daarover is gevoerd tussen alleen [gedaagde 3] en [eiser] op 28 juni 2011. [gedaagde 3] heeft de stelling van [eiser] dat zij in dat gesprek al verregaande overeenstemming hadden bereikt over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, onvoldoende weersproken, zodat ook dat vaststaat. Dat [gedaagde 3] door [eiser] onder druk zou zijn gezet is, mede gelet op het feit dat zij veelvuldig contact met haar advocaat onderhield, onvoldoende gebleken.
14. Nu [gedaagde 3] dus heeft te gelden als degene die – misschien later samen met [gedaagde 2] – feitelijk de dienst uitmaakte binnen NT, wordt geoordeeld dat ook zij haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat NT de beëindigingsovereenkomst zou nakomen, schromelijk heeft verwaarloosd. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] is overwogen en neemt in aanmerking dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 3] zodanige invloed op haar zoon [gedaagde 2] had, dat zijn handelwijze aan haar kan worden toegerekend.
Naast [gedaagde 2] is dus naar het oordeel van de kantonrechter ook [gedaagde 3] aansprakelijk voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het niet-nakomen door NT van de beëndigingsovereenkomst.
15. Die schade is naar het oordeel van de kantonrechter te begroten op het bedrag dat NT aan [eiser] had moeten uitkeren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2012 en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te berekenen conform Voorwerk II
(€ 952,-).
16. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. Gelet op de uitkomst van de procedure worden de proceskosten, behoudens de kosten ter bewaring van recht, die voor rekening van gedaagden komen, tussen partijen gecompenseerd als na te melden. Nu het door [eiser] gevorderde bedrag aan kosten ter bewaring van recht lager is dan de daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten, zal dit bedrag worden toegewezen.
Beoordeling in reconventie
17. Gelet op dat wat in conventie is overwogen en beslist, zijn de conservatoire beslagen op goede gronden gelegd. De vordering in reconventie wordt dus afgewezen. De proceskosten in reconventie, die voor rekening van gedaagden behoren te komen, worden op nihil gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de anders zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 17.952,- (ZEVENTIENDUIZEND NEGENHONDERD TWEEENVIJFTIG EURO) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op € 1.051,42 aan beslagkosten;
- compenseert de proceskosten voor het overige in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Smits en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.