ECLI:NL:RBHAA:2012:BY3600

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-740708-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord door een vrouw op haar zuster na jarenlange zorg

Op 19 november 2012 heeft de Rechtbank Haarlem een 55-jarige vrouw uit Purmerend veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar voor de moord op haar 49-jarige zuster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte haar zuster in juni 2011 door wurging om het leven heeft gebracht, met voorbedachte rade. De verdachte heeft dit feit bekend, maar heeft geen verklaring gegeven voor haar motief. Psychologische rapportages van het Pieter Baan Centrum, waar de verdachte niet aan het onderzoek heeft willen meewerken, wijzen op een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken. De rechtbank concludeert dat de verdachte jarenlang in een symbiotische gezinsstructuur heeft geleefd, waarin zij haar identiteit ontleende aan de zorg voor haar zuster en andere familieleden. Dit heeft geleid tot een langdurige overbelasting en een gestoorde rouwreactie op het overlijden van haar vader.

De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen, maar heeft het advies om de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging niet gevolgd. De rechtbank achtte de kans op herhaling niet aannemelijk, omdat de verdachte nooit buiten de gezinsstructuur heeft gefunctioneerd en het onwaarschijnlijk is dat zij in de toekomst opnieuw in een vergelijkbare situatie zal komen. De rechtbank heeft de ernst van de moord en het onherstelbare leed dat aan de nabestaanden is toegebracht, meegewogen in de strafmaat. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar dit leidde niet tot een tbs-maatregel. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, waarbij de rechtbank benadrukte dat levensdelicten de rechtsorde schokken en een strenge bestraffing gerechtvaardigd is.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740708-11
Uitspraakdatum: 19 november 2012
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 augustus 2012 en 5 november 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te Curaçao (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Zwolle.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.I. Hoogland en van wat verdachte en haar raadsman, mr. S.S.H. Orsel, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 juni 2011 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een veter (althans een touw) en/of met de hand(en) de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgehouden en/of die veter, althans dat touw, (meermalen) aangetrokken en/of aangetrokken gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Naar aanleiding van een melding op 12 juni 2011 omstreeks 10.27 uur dat een vrouw haar zus iets ergs zou hebben aangedaan, zijn twee verbalisanten naar het adres [adres] te Purmerend gegaan. In de woning werden drie personen aangetroffen, [naam zus], [naam moeder] en verdachte. Op aanwijzen van [naam zus] en verdachte werd in een afgesloten slaapkamer van de woning een vierde vrouw aangetroffen. Deze vrouw lag op haar rug op het bed. Het hoofd van de vrouw was rood tot paars verkleurd en opgezwollen. In de nek van de vrouw waren striemen zichtbaar. De handen van de vrouw lagen gevouwen op haar buik en waren van een perkamentachtige kleur. Op het bed lag een bruin koord. Door een verpleegkundige van de ambulancedienst is een ECG gemaakt waaruit bleek dat de vrouw was overleden. De overleden vrouw bleek te zijn [slachtoffer], de zus van verdachte. Na het verlaten en afsluiten van de slaapkamer zag verbalisant dat verdachte naast haar moeder, [naam moeder], op de bank ging zitten en hoorde haar tegen haar moeder zeggen 'sorry mam, ik moest het doen, sorry mam'. Hierna is verdachte aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
In het onderhavige vonnis staat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte waarbij de verdediging ook geen vrijspraak heeft bepleit, met name de vraag centraal welke straf of maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd, meer in het bijzonder of de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
4. Bewijs
4.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen. Daarvan dient de verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, eveneens met uitzondering van het bestanddeel medeplegen, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 15 juni 2011, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2011 (map Algemeen, dossierpagina's 345-348);
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 11 juli 2011 (map Forensisch Onderzoek, pagina's 288 e.v.);
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Purmerend op 12 juni 2011 d.d. 28 juli 2011 (map Forensisch Onderzoek, pagina's 313 e.v.).
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 12 juni 2011 te Purmerend opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een veter de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en dichtgehouden en die
veter meermalen aangetrokken en aangetrokken gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op: moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling gevorderd met bevel tot verpleging.
7.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 14 augustus 2012, door C.A.M. van der Meijs, psychiater, en drs. S. Labrijn, psycholoog, opgestelde rapport is gebleken (hierna: het PBC-rapport). Beide deskundigen zijn ter terechtzitting van 5 november 2012 opgeroepen als getuigen-deskundigen en aldaar gehoord.
In het PBC-rapport gaan de deskundigen in op de vraag of verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit wellicht lijdende was aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en tot welke aanbevelingen ten aanzien van een op te leggen straf of maatregel een bevestigende beantwoording daarvan aanleiding zou geven. Verdachte heeft aan het onderzoek niet mee willen werken. Zij heeft echter de beide onderzoekers toestemming gegeven informatie bij haar naaste familie in te winnen. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd. Beiden deskundigen komen op grond van het door hen ingestelde onderzoek - zakelijk weergegeven - tot de conclusie dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft met afhankelijke en ontwijkende trekken. Verdachte is na vele jaren intensieve zorg voor zorgbehoevende familieleden, te weten haar zus [slachtoffer], haar vader en haar moeder, in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis en de symbiotische gezinsstructuur die binnen het gezin van verdachte bestond, in een verzorgingscollusie geraakt, waarbij verdachte haar identiteit volledig ontleende aan het verzorgen. In een dergelijk patroon is het denkbaar dat door de langdurige overbelasting zich een burn-out ontwikkelt, die gediagnosticeerd zou kunnen worden als een (lichte) ziekelijke stoornis, zijnde een aanpassingsstoornis met angst. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een gestoorde rouw (rouwreactie op het overlijden van haar vader in 2007), die eveneens aangemerkt kan worden als een (lichte) ziekelijke stoornis. De genoemde ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren op grond van het voorgaande verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Nadrukkelijk kan volgens de deskundigen gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn voor een stoornis in de impulscontrole. De agressieregulatie van verdachte is niet verstoord; zij is niet impulsief, niet krenkbaar en er zijn geen aanwijzingen voor gewetenloosheid. Of sprake was van eventuele betrekkingsideeën was met verdachte niet bespreekbaar. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde, danwel dat verdachte handelde vanuit een antisociaal motief.
De klinische, op verdachte toegespitste, inschatting van de deskundigen is dat het risico op hernieuwd gewelddadig gedrag hoog is als verdachte opnieuw de zorg voor familieleden op zich gaat nemen, zeker indien dit zal plaatsvinden in de symbiotische gezinsstructuur waaraan ook moeder en zus niet geneigd zijn zich te onttrekken, er wederom sprake zal zijn van langdurige uitputtende zorg. Op grond van het voorgaande en het feit dat verdachte zelf pertinent geen behandeling wenst te ondergaan, adviseren beide deskundigen aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Ter terechtzitting hebben beide deskundigen hun rapportages nader toegelicht, waarbij zij hebben aangeven dat het advies in feite een 'verlegenheidadvies' is: zij gunnen verdachte een behandeling, maar gelet op het feit dat verdachte zelf pertinent geen behandeling wenst te ondergaan, zien zij alleen kans van slagen voor behandeling wanneer deze in een tbs-setting kan plaatsvinden.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over, voor zover die conclusies inhouden dat verdachte aangaande het haar ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. De rechtbank neemt niet over het advies dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dient te worden opgelegd en overweegt daartoe als volgt.
Aan het advies van de deskundigen Van der Meijs en Labrijn om aan verdachte een tbs maatregel met bevel tot verpleging op te leggen, ligt vooral de inschatting ten aanzien van het recidiverisico ten grondslag. De deskundigen wijzen op een recidiverisico in de specifieke situatie dat verdachte in de toekomst opnieuw voor familieleden zal zorgen onder dezelfde omstandigheden als waarvan sprake was ten tijde van het onderhavige delict. De deskundigen hebben aangegeven dat de kans dat verdachte een dergelijke zorgtaak op zich zal nemen voor andere personen dan familieleden weliswaar niet kan worden uitgesloten, maar ook niet direct voor de hand ligt. Verdachte heeft immers nooit buiten de gezinsstructuur gefunctioneerd en lijkt daaraan ook geen behoefte te hebben. De andere gezinsleden hebben laten weten dat verdachte welkom is zodra zij weer vrij komt, zodat het zeer aannemelijk is dat het recidiverisico zich slechts zal uitstrekken tot familieleden.
De rechtbank is echter van oordeel dat het zeer onwaarschijnlijk is dat zich in de toekomst een situatie zal voordoen waarin verdachte de verzorging van haar moeder en/of haar zus [naam zus] op zich zal nemen, waarbij de mate, intensiteit en duur vergelijkbaar zal zijn met de situatie die zich voordeed rond de ziekte van zus [slachtoffer], waarbij de zorgtaken voor verdachte zich uitstrekten over een periode van 25 jaar en de zorg niet alleen [slachtoffer] maar daarnaast ook de haar vader en (later ook) haar moeder betrof. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee niet vast dat sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daar komt bij dat verdachte zich niet wil laten behandelen en aan die behandeling ook geen medewerking zal verlenen, in welke houding verdachte, wellicht voortvloeiend uit de gezinssituatie, een hardnekkige vasthoudendheid en vastberadenheid laat zien, zodat een tbs maatregel ook om die reden niet zinvol wordt geacht.
De rechtbank weegt daarbij ook mee dat de deskundigen hebben laten doorschemeren dat het een 'verlegenheidsadvies' betreft omdat ze verdachte een behandeling zouden gunnen en gelet op de weigerachtige houding van verdachte ten aanzien van behandeling daartoe geen andere mogelijkheden zien. Een dergelijke reden kan echter, naar het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van verdachte niet leiden tot het opleggen van een ingrijpende maatregel als terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het advies van beide deskundigen, voor zover dat strekt tot het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 37a Sr, niet zal volgen.
7.3. Hoofdstraf
Verdachte heeft op 12 juni van het vorige jaar haar zus [slachtoffer], die sinds 1986 zeer waarschijnlijk leed aan de ziekte MS en die verdachte al die jaren had verzorgd, van het leven beroofd. Verdachte heeft het slachtoffer gewurgd met een veter, afkomstig uit een schoen van haar in 2007 overleden vader. Zij heeft deze veter gedurende langere tijd aangetrokken. Toen bleek dat haar zus na enige tijd nog ademde, heeft ze de veter opnieuw aangetrokken, totdat duidelijk was dat [slachtoffer] was overleden. Wat verdachte tot deze daad heeft bewogen, blijft ongewis omdat verdachte over haar motieven geen openheid van zaken heeft willen geven.
In zijn algemeenheid heeft te gelden dat levensdelicten de rechtsorde schokken en de ernstigste delicten vormen die het Wetboek van Strafrecht kent. Alleen al om die reden is een strenge bestraffing gerechtvaardigd.
Deze moord heeft onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed aan de nabestaanden toegebracht, zoals ook blijkt uit de door de moeder en zuster van verdachte opgestelde slachtofferverklaringen. Zij zullen daarmee de rest van hun leven geconfronteerd blijven. De dood van het slachtoffer laat een grote leegte in de familie achter. Dit alles wordt nog eens versterkt door het onbegrijpelijke gegeven dat uitgerekend verdachte, die jarenlang én, zo is gebleken, met veel liefde voor haar zieke zuster heeft gezorgd en van wie [slachtoffer] daardoor ook afhankelijk was, haar dood opzettelijk heeft veroorzaakt.
Uit meergenoemde rapportages is bekend geworden dat verdachte jaren in een sociaal isolement verkeerde en dat zij geen hechte banden onderhield met andere personen dan haar eigen familieleden. Aannemelijk is dat verdachte doordat ze jaren langdurig belast is geweest en onder extreme druk heeft gestaan, een burn-out heeft ontwikkeld. Voorts leek bij verdachte sprake te zijn van een gestagneerd rouwproces. Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank derhalve in het voordeel van verdachte mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, als ook het feit dat verdachte de moord direct heeft bekend, zelf de politie heeft gebeld en nooit eerder met justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur dient te worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
289 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. S.M. Christiaan en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2012.
Parketnummer: 15/740708-11
Inzake: [verdachte] blad 7
vonnis