ECLI:NL:RBHAA:2012:BY3217
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag en de beoordeling van de inspanningen van de werkgever
In deze zaak vorderde eiser, een 61-jarige tegelzetter, schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag door zijn werkgever, [gedaagde]. Eiser was sinds 1988 in dienst bij de rechtsvoorganger van [gedaagde] en was na een overgang van onderneming in 2005 in dienst gekomen bij [gedaagde]. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 mei 2011 wegens bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij [gedaagde] een ontslagvergunning had verkregen van het UWV. Eiser stelde dat de gevolgen van zijn ontslag te ernstig waren in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij de opzegging. Hij vorderde een schadevergoeding van € 90.000,-- en € 1.500,-- aan buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] voldoende inspanningen had geleverd om eiser te behouden of te herplaatsen. De rechter nam daarbij in overweging dat eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor het vervallen van zijn functie, maar dat hij zelf kansen had laten liggen voor alternatieve werkzaamheden. [gedaagde] had eiser een functie in het magazijn aangeboden en was bereid om hem om te scholen, maar eiser had deze mogelijkheden afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de financiële gevolgen van het ontslag voor eiser niet zwaarder wogen dan het belang van [gedaagde] om haar bedrijf voort te zetten in een moeilijke economische situatie.
Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De kantonrechter verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.