ECLI:NL:RBHAA:2012:BY3217

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
551762 CV EXPL 12-4155
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag en de beoordeling van de inspanningen van de werkgever

In deze zaak vorderde eiser, een 61-jarige tegelzetter, schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag door zijn werkgever, [gedaagde]. Eiser was sinds 1988 in dienst bij de rechtsvoorganger van [gedaagde] en was na een overgang van onderneming in 2005 in dienst gekomen bij [gedaagde]. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 mei 2011 wegens bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij [gedaagde] een ontslagvergunning had verkregen van het UWV. Eiser stelde dat de gevolgen van zijn ontslag te ernstig waren in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij de opzegging. Hij vorderde een schadevergoeding van € 90.000,-- en € 1.500,-- aan buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] voldoende inspanningen had geleverd om eiser te behouden of te herplaatsen. De rechter nam daarbij in overweging dat eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor het vervallen van zijn functie, maar dat hij zelf kansen had laten liggen voor alternatieve werkzaamheden. [gedaagde] had eiser een functie in het magazijn aangeboden en was bereid om hem om te scholen, maar eiser had deze mogelijkheden afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de financiële gevolgen van het ontslag voor eiser niet zwaarder wogen dan het belang van [gedaagde] om haar bedrijf voort te zetten in een moeilijke economische situatie.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De kantonrechter verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 551762 CV EXPL 12-4155
datum uitspraak: 10 oktober 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. L. Goudkade (DAS Rechtsbijstand)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [XXX] TEGELS B.V.
te Heemstede
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. A.C.A. Heijman
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard op 19 maart 2012. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 mei 2012 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 14 september 2012. Met het oog op de geplande comparitie hebben de gemachtigden van partijen op voorhand producties toegezonden aan de kantonrechter en de wederpartij. Ter zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] zich bediend van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
De feiten
a. [eiser], geboren op [geboortedatum] (61 jaar), is op 3 november 1988 dan wel 5 maart 1991 voor bepaalde tijd bij de rechtsvoorgangster van [gedaagde] in dienst getreden.
b. Op 3 november 2005 heeft een overgang van de onderneming plaats gevonden door [gedaagde] en is [eiser] voor onbepaalde tijd in dienst gekomen bij haar, laatstelijk als tegelzetter voor 40 uren per week tegen een brutosalaris van € 2.366,68 per vier weken, exclusief 8 % vakantietoeslag en overige emolumenten.
c. De arbeidsovereenkomst is wegens bedrijfseconomische omstandigheden geëindigd op 31 mei 2011 door opzegging door [gedaagde] die daartoe een ontslagvergunning bij het UWV heeft verkregen.
d. In haar ontslagaanvraag van 4 maart 2011 heeft [gedaagde] het volgende geschreven: “Vanuit het netwerk van [gedaagde] Tegels B.V. zal bezien worden of de heer [eiser] ergens ander werk kan worden aangeboden. Hij zal een positief getuigschrift en positieve referenties krijgen die hij kan gebruiken bij de sollicitaties.”.
e. [gedaagde] heeft het loon van [eiser] doorbetaald tot 1 juli 2012.
f. [eiser] heeft tot 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de ziektewet ontvangen en ontvangt per 1 augustus 2012 een WW-uitkering.
De vordering
[eiser] vordert (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 90.000,-- bruto aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en € 1.500,00 aan buitengerechtelijke kosten met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang voor [gedaagde] bij de opzegging. De volgende omstandigheden heeft hij daarbij met name op het oog:
- Voordat [eiser] in dienst trad bij (de rechtsopvolger van) [gedaagde] als tegelzetter, heeft hij twaalf jaar als magazijnmedewerker gewerkt bij een houtbedrijf;
- [eiser] is inmiddels 61 jaar en hij heeft lager onderwijs gevolgd en één jaar LTS gedaan, waardoor hij laaggeschoold is. [eiser] heeft verder weinig tot geen aanvullende scholing gehad. Dit leidt ertoe dat gezien zijn leeftijd, opleiding en arbeidsverleden de kansen voor [eiser] om weer een passende functie te vinden, zeer klein is;
- De reden die aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt is economisch: van de opzegging valt [eiser] geen verwijt te maken;
- In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] in haar ontslagaanvraag van 4 maart 2011 heeft verklaard, heeft zij [eiser] geen enkele functie binnen haar bedrijf aangeboden, noch heeft [gedaagde] buiten haar eigen bedrijf actief gezocht naar een voor [eiser] geschikte functie. Evenmin heeft [gedaagde] [eiser] in de gelegenheid gesteld scholing te volgen. Bovendien is het toegezegde getuigschrift nooit ontvangen. [gedaagde] heeft derhalve geen enkele inspanning verricht.
[eiser] heeft de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ontslag begroot op € 90.000,--, bestaande uit ongeveer € 50.000,00 (€ 34.987,08 bruto en
€ 15.400,00 netto) aan inkomensdervingen gedurende zijn WW-uitkering en daarop volgende periode tot aan zijn pensioendatum en € 40.000,-- aan pensioenschade.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan dat [eiser] in zijn vordering jegens haar niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. [gedaagde] staat al jaren sterk onder druk door de crisis, de vele “prijsvechters” in de tegelbranche en de goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa. Als gevolg hiervan heeft Kok waar mogelijk moeten snijden in de kosten. De dalende omzet betekende ook een daling in het tegelzetwerk waardoor de functie van [eiser] vervolgens is komen te vervallen.
[gedaagde] betwist dat zij geen inspanningen heeft verricht om [eiser] aan het werk te krijgen in een andere functie. Zo heeft [gedaagde] aan [eiser] een functie in het magazijn aangeboden en was [gedaagde] bereid om [eiser] een (omscholings)cursus te laten doen. [eiser] heeft deze mogelijkheden aan zich voorbij laten gaan: hij wilde slechts tegelzetwerkzaamheden doen. Ook heeft [gedaagde] getracht een functie voor [eiser] buiten het eigen bedrijf te zoeken.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde schade heeft [gedaagde] aangevoerd dat niet vaststaat dat [eiser] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd werkloos zal blijven. Bovendien is het onredelijk dat [eiser] als het ware een schadeloosstelling claimt tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. [gedaagde] heeft geen financiële middelen om [eiser] een eventuele schadevergoeding te betalen.
De beoordeling
De vraag die partijen verdeeld houdt is of het ontslag kennelijk onredelijk is en zo ja, of dit leidt tot een verplichting van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. Dat zou het geval zijn wanneer de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Bij die beoordeling dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen, waaronder de omstandigheden die verband houden met het dienstverband en de opzegging, de (on)mogelijkheden voor ander passend werk en de financiële gevolgen van de opzegging.
[gedaagde] betwist dat zij geen inspanningen heeft geleverd om [eiser] binnen haar bedrijf en daarbuiten te herplaatsen en om hem om te scholen. [gedaagde] heeft haar verweer met schriftelijke verklaringen gestaafd.
Daar waar [eiser] heeft gesteld dat hem geen baan als magazijnmedewerker en/of omscholing is aangeboden, heeft [gedaagde] die stelling weersproken en die betwisting gestaafd met een schriftelijke verklaring van [YYY], gevolgmachtigd directeur van [gedaagde]. Daarin staat onder meer de volgende passage: “Intern hebben wij hem bezig kunnen houden door onze opstellingen in de showroom op te knappen c.q. te vernieuwen. Toen dit klaar was heeft dhr [eiser] een tijdje in ons magazijn gewerkt en geholpen bij inkomende goederen. Na verloop van tijd kregen we een verzoek van de Firma Lagerweij om hem in te huren. Hier heeft hij weken voor kunnen werken, maar helaas liep dat project ten einde en had de firma Lagerweij ook haast geen werk meer waardoor hij weer terug kwam. Via diverse relaties hebben we het voor dhr [eiser] nog 2,5 jaar vol kunnen houden. (…). Werken in het magazijn was niets voor hem en was ie een beetje zat, via omscholing iets anders doen binnen het bedrijf was ook geen optie want op zijn leeftijd naar de schoolbanken zag ie niet zitten. Voor alle duidelijkheid hij heeft daar dus zelf van afgezien.” [eiser], zo voert [gedaagde] aan, was slechts geïnteresseerd in zijn eigen werkzaamheden, te weten: tegelzetten.
[eiser] heeft verder gesteld dat hem nimmer een functie als schilder is aangeboden. In de volgende passage in de verklaring van algemeen directeur [voornaam] [gedaagde] is evenwel vermeld: “Regelmatig is er geprobeerd daarna contact te zoeken met hem zowel via telefoon als via brieven. Nooit kwam er meer antwoord. (…) helaas nooit heeft de heer [eiser] contact opgenomen. Als wij hem niet spreken kunnen wij ook niet overleggen waar wij hem kunnen helpen met een andere baan. Ik had zelf een baan voor hem liggen bij een bedrijf voor schilderwerk.” Ter zitting heeft [eiser] erkend na mei 2011 geen contact meer te hebben opgenomen met [gedaagde], omdat hij ziek was van het feit dat hij zijn baan als tegelzetter kwijtgeraakt was.
De toelichting ter zitting, de daarmee overeenstemmende gedetailleerde schriftelijke verklaringen van [YYY] en [voornaam] [gedaagde], de schriftelijke verklaringen van aannemingsbedrijf Van der Worp B.V. en Plevier B.V. en van Tegelwerken J.J. Lagerweij B.V. zijn door [eiser] onvoldoende ontzenuwd. De kantonrechter acht het daardoor aannemelijk dat [gedaagde] zich al met al voldoende inspanningen heeft getroost om [eiser] te behouden dan wel te herplaatsen. Onweersproken is ook dat de tegelzetwerkzaamheden drastisch zijn verminderd en dat hierdoor - en niet door een andere oorzaak - de functie van [eiser] is komen te vervallen. [gedaagde] heeft derhalve [eiser] op goede gronden voorgedragen voor ontslag bij het UWV.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging.
Vaststaat dat aan [eiser] geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zijn functie van tegelzetter is komen te vervallen, terwijl hij op dat moment ruim twintig jaar bij [gedaagde] in dienst was. Dit ligt anders voor zover het betreft de kansen die [eiser] heeft laten voorbijgaan op alternatieve werkzaamheden binnen of buiten het bedrijf van [gedaagde].
[eiser] heeft bij zijn ontslag geen vergoeding meegekregen van [gedaagde]. Daarbij geldt dat [gedaagde] tijdens de UWV-procedure reeds heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat haar financiële positie bepaald niet rooskleurig is.
Ter zitting heeft [gedaagde] nogmaals haar financiële positie uiteengezet, onder meer aan de hand van financiële stukken. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat deze stukken hier en daar vraagtekens oproepen, acht hij aannemelijk dat [gedaagde] in een penibele financiële situatie verkeert. Zo heeft [gedaagde] onbetwist aangevoerd dat in korte tijd nog een zestal personeelsleden uit dienst zijn getreden/zullen treden. Ook het verweer van [gedaagde] dat haar grootste debiteur inmiddels failliet is verklaard, al het vermogen reeds in het familiebedrijf zit en dat [gedaagde] aan haar externe financier € 17.500,00 schuld heeft, is door [eiser] niet weerlegd. Niet kan worden uitgesloten dat een veroordeling tot betaling van een substantiële schadevergoeding zal leiden tot een zodanige verslechtering van de financiële situatie dat nog een aantal andere medewerkers hun baan zullen verliezen, aldus [gedaagde] tenslotte. Ook dit betoog is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
In het licht van het voorgaande acht de kantonrechter het ontslag niet kennelijk onredelijk. Hoewel de financiële gevolgen van de opzegging voor [eiser] ernstig zijn, wegen deze niet zwaarder dan het belang dat [gedaagde] had bij de opzegging, namelijk het doen voortbestaan van haar bedrijf met meerdere werknemers in tijden van economische crisis.
Daarbij overweegt de kantonrechter dat [eiser] weliswaar een eenzijdig arbeidsverleden heeft, maar de kans dat [eiser] na het ontslag een nieuwe baan vindt, is verre van uitgesloten, mits hij alsnog bereid blijkt andere werkzaamheden dan tegelzetten op zich te nemen, al dan niet na omscholing.
Nu vaststaat dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is, komt [eiser] geen vordering tot schadevergoeding toe, zodat al hetgeen over de door [eiser] te lijden schade is aangevoerd onbesproken kan blijven.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.200,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffiier.
Coll.