ECLI:NL:RBHAA:2012:BY2696

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800830-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 28 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne, namelijk 12.929,5 gram, heeft ingevoerd op Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van het in strijd handelen met de Opiumwet. Tijdens de zitting voerde de raadsman van de verdachte aan dat de controle door de douane niet rechtmatig was, omdat de verdachte al van tevoren op een risicolijst stond. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de douanebeambten op Schiphol bevoegd zijn om reizigers te controleren op basis van risicoprofielen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de controle onrechtmatig was en dat het dossier voldoende was voor een veroordeling.

De rechtbank achtte het feit bewezen en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid van personen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank benadrukte dat de invoer van cocaïne niet alleen schadelijk is voor de gezondheid, maar ook leidt tot andere vormen van criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800830-12
Uitspraakdatum: 28 september 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (in totaal ongeveer 12.929,5 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Bespreking verweer aangaande de wijze van verkrijging van het bewijsmateriaal
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte - zakelijk samengevat - het volgende verweer gevoerd. Het proces-verbaal van bevindingen (vanaf p. 2.1.) vermeldt dat de controle werd uitgevoerd aan de hand van een opdracht op basis van een risico-analyse op een passagier genaamd [verdachte]. Vervolgens zijn de identiteitsgegevens gecontroleerd met de gegevens welke op de controleopdracht waren vermeld; deze gegevens kwamen overeen. Volgens de verdediging betekent dit dat al van te voren bekend was op wie de aandacht was gericht en het niet een gewone algemene controle was als bedoeld in de Algemene Douanewet/CDW. Deze informatie is echter volledig onbekend in het dossier. Uit niets blijkt hoe de naam van verdachte in beeld is gekomen, terwijl die naam evident al eerder in beeld is gekomen. Het dossier is dan ook incompleet, hetgeen medebrengt dat feitelijk niet gecontroleerd kan worden of rechtmatig gebruik is gemaakt van mogelijke eerdere controlebevoegdheden, dan wel van mogelijke eerdere strafvorderlijke bevoegdheden. Bij deze stand van zaken meent de verdediging dat het dossier onvoldoende is voor een veroordeling. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Als subsidiair standpunt - zo begrijpt de rechtbank - bepleit de verdediging dat de zaak wordt aangehouden teneinde het dossier op genoemde punten te completeren.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit gevoerde verweer als volgt. Op grond van de bepalingen van de Algemene douanewet hebben de douanebeambten op Schiphol de bevoegdheid om onder andere reizigers aan een controle te onderwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid - zoals door de officier van justitie ter terechtzitting nader is toegelicht - (het Passengers Operation Centre van) de douane op basis van zogenoemde risicoprofielen en profiling, controleopdrachten uitzet om bepaalde reizigers aan een controle te onderwerpen. De risicoprofielen worden gemaakt aan de hand van reeds voor de douane beschikbare gegevens zoals passagierslijsten en andere gegevens uit geautomatiseerde systemen. Het verweer dient dan ook te worden verworpen. In de verwerping van het verweer ligt tevens besloten dat de rechtbank geen aanleiding ziet het onderzoek in de zaak in dit verband te heropenen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 25 juni 2012 (dossierparagraaf 2.2);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 juni 2012 (los opgenomen);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 5 juli 2012, met kenmerk 6781 X 12.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 25 juni 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (in totaal ongeveer 12.929,5 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, alsmede de bespreking van het Reclasseringsadvies van Palier d.d. 14 september 2012.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 12929,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat - uit een oogpunt van normhandhaving en preventie - alleen een gevangenisstraf als straf in aanmerking komt. Enerzijds houdt de rechtbank rekening met hetgeen door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn in het rapport van Palier beschreven problematiek. Anderzijds wijst de rechtbank er op dat het verdachte zelf is geweest die het initiatief heeft genomen tot het onderhavige drugstransport over te gaan. De uitkomst van deze waardering van omstandigheden is evenwel dat de rechtbank ten voordele van verdachte zal afwijken van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur dient te worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNVEERTIG (42) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. M.J. Kronenberg en mr. J. Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2012.
mr. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.