ECLI:NL:RBHAA:2012:BY2662

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
571352 - VV EXPL 12-221
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag op staande voet van advocaat-stagiaire zonder ondubbelzinnige dringende reden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 september 2012 uitspraak gedaan over een geschil tussen een advocaat-stagiaire, aangeduid als [werkneemster], en haar werkgever, aangeduid als [werkgeefster]. De zaak betreft een onregelmatig gegeven ontslag op staande voet aan de advocaat-stagiaire. De rechtbank oordeelde dat er geen ondubbelzinnige mededeling van dringende redenen was gedaan door de werkgever. De twee redenen die door de werkgever werden aangevoerd, namelijk werkweigeren en het weigeren deel te nemen aan een mediationgesprek, werden door de rechtbank niet als voldoende geacht om het ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever niet in redelijkheid kon eisen dat de werknemer nog langer in dienst bleef, en dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de vordering van de advocaat-stagiaire tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 61.598,88 bruto toegewezen. Daarnaast zijn er verschillende andere vorderingen gedaan door de advocaat-stagiaire, waaronder een voorschot op schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en achterstallig loon. De rechtbank heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en ondubbelzinnige communicatie van de werkgever bij ontslag op staande voet, evenals de noodzaak om eerst minder ingrijpende maatregelen te overwegen voordat tot ontslag wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 571352 / VV EXPL 12-221
datum uitspraak: 28 september 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[werkneemster]
te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [werkneemster]
procederend in persoon
tegen
[werkgeefster]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [werkgeefster]
gemachtigde mr. [A.]
De procedure
[werkneemster] heeft [werkgeefster] gedagvaard op 4 september 2012. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2012. De gemachtigde van [werkgeefster] heeft pleitnotities overgelegd en beide partijen hebben ter zitting producties overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
[werkneemster] heeft – zonder voorafgaande toestemming – na de zitting nog een productie nagezonden die op 18 september 2012 ter griffie is ontvangen, overigens zonder mededeling dat een gelijk exemplaar aan de wederpartij is gezonden. Die nazending is buiten de orde en op die productie wordt geen acht geslagen.
De feiten
a. [werkneemster] is op 1 juli 2010 voor bepaalde tijd bij [werkgeefster] in dienst getreden als advocaat-stagiair in loondienst tegen een loon van € 2.345,00 bruto exclusief 8 % vakantiebijslag en overige emolumenten. Mr. [A.] (hierna: [A.], werkzaam bij [werkgeefster], is haar patroon.
b. De landelijke Richtlijn arbeidsvoorwaarden stagiaires (hierna: de Richtlijn) is op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard. In artikel 8 van de Richtlijn is onder meer bepaald:
“De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan:
- voor onbepaalde tijd zonder proeftijd of
- voor bepaalde tijd voor de duur van drie jaar en drie maanden.”
c. Op 4 januari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werkneemster] en [A.], waarbij [A.] haar heeft gemeld dat hij niet langer haar patroon wil zijn.
d. Op 5 januari 2012 heeft [werkneemster] zich ziek gemeld. Zij heeft sindsdien geen werk meer voor [werkgeefster] verricht.
e. [werkneemster] is per de dag van haar ziekmelding als advocaat geschorst.
f. Op 11 januari 2012 heeft [A.] een goedkeuringsverzoek ingediend bij de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten Haarlem (hierna: RvT) voor beëindiging van de stage van [werkneemster].
g. Op 17 januari 2012 heeft een raadsgesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren mrs [X.] en [Y.] van de RvT, de mentor van [werkneemster], [werkneemster] en [A.]. De RvT heeft mediation voorgesteld. [werkneemster] heeft dadelijk met mediation ingestemd en [A.] heeft op 19 januari 2012 verklaard hiermee akkoord te gaan. Het goedkeuringsverzoek voor beëindiging heeft hij ingetrokken.
h. Bij e-mail van 19 januari 2012 heeft mr [X.] [A.] en cc aan [werkneemster] onder meer laten weten:
“Mr. [werkneemster] is momenteel nog arbeidsongeschikt. Morgen zal de Arbodienst hierover verdere uitspraken doen. Zolang zij echter arbeidsongeschikt is, kan zij haar werkzaamheden niet hervatten. Dit is eerst aan de orde indien zij arbeidsgeschikt zal worden verklaard en kan wellicht ook een onderwerp zijn voor mediation, het lijkt mij namelijk niet wenselijk dat mr. [werkneemster] zonder dat er nog nader tussen partijen gesproken is, met onmiddellijke ingang (los van haar ziekte) de werkzaamheden zal hervatten. Eerst zal er toch nader gepraat moeten worden.”
i. Na het spreekuur op 20 januari 2012 heeft de bedrijfsarts bij brief van 23 januari 2012 een time out geadviseerd tot 5 februari 2012, per welke datum hij [werkneemster] hersteld achtte.
j. Bij e-mail van 7 februari 2012 heeft [werkgeefster] [werkneemster] onder meer laten weten:
“Voorts heb jij op 06/02/’12 gemeld de werkzaamheden niet te hervatten. Ik heb de Arboarts vervolgens om advies gevraagd. Hij heeft mij op 07/02/’12 medegedeeld dat er geen reden is om het advies van 23/01/’12 te wijzigen. Dat betekent dat jij m.i.v. 06/02/’12 je werk dient te hervatten. Ik heb je dat gemeld op 07/02/ 12, maar jij hebt gemeld dat niet te doen. In mijn visie is er geen goede reden om het werk niet te hervatten vanaf 06/02/’12.(…) Ik ga ervan uit dat jij niet verhinderd bent om ten gevolge van ziekte de arbeid te verrichten.
k. [werkneemster] en [A.] hebben ieder afzonderlijk op 14 februari 2012 een voorgesprek gehouden met de ingeschakelde mediator van het mediationbureau Medrecht.
l. De eerste gezamenlijke bijeenkomst die stond gepland voor 24 februari 2012, is verzet naar 9 maart 2012 omdat de toenmalige advocaat van [werkneemster] op 24 februari 2012 niet beschikbaar was. Op 9 maart 2012 heeft zij de afspraak voor die dag afgezegd, omdat zij het er niet mee eens was dat drs. [B.], ook werkzaam bij [werkgeefster], óók bij dat eerste gesprek aanwezig zou zijn.
m. De mediator heeft bij e-mail van 9 maart 2012 onder meer bericht dat er geen overeenstemming is bereikt over de samenstelling van de deelnemers aan het gezamenlijk gesprek en dat zij haar werkzaamheden als mediator in deze zaak beëindigt.
n. [werkneemster] heeft een second opinion aangevraagd en op 6 maart 2012 heeft het UWV geoordeeld dat [werkneemster] op 5 februari 2012 haar eigen werk kon doen.
o. Bij brief van 9 maart 2012 heeft [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] direct opgezegd vanwege dringende redenen. In die brief staat onder meer:
“Derhalve kan van uw werkgever niet meer gevergd worden de arbeidsovereenkomst te continueren, omdat u langdurig en stelselmatig weigert u werkzaamheden te verrichten, waarvan na 06/03/’12 is gebleken dat daar geen goede medische reden voor was. Het drie keer weigeren deel te nemen aan een mediationgesprek, te houden op 10/2 resp. 24/2 resp.09/03/’12, waarna de mediator de werkzaamheden heeft beëindigd, is tevens reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.”
p. [werkneemster] heeft bij brief van 23 maart 2012 de nietigheid van dat ontslag ingeroepen.
q. Bij brief van 3 mei 2012 heeft [werkneemster] [werkgeefster] laten weten niet langer een beroep te doen op de vernietigbaarheid van het ontslag. Zij stelt zich nu op het standpunt dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is.
De vordering
[werkneemster] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) en met uitvoerbaar verklaring bij voorbaat, veroordeling van [werkgeefster] tot betaling van
1.
primair € 61.598,88 bruto als gefixeerde schadevergoeding, subsidiair dit bedrag bij wijze van voorschot daarop vermeerderd met wettelijke rente;
2.
€ 38.401,12 als voorschot op schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag vermeerderd met wettelijke rente;
3.
achterstallig loon (wegens te weinig betaald salaris) ad € 2.350,-- bruto over de maanden juli 2011 tot en met maart 2012 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
4.
€ 1.982,06 bruto ter zake van vakantiegeld over de periode juni 2011 t/m 9 maart 2012) te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente;
5.
€ 399,10 bruto ter zake van niet genoten vakantiedagen te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente;
6.
€ 880,70 netto ter zake van reiskosten over de maanden januari 2011 t/m 9 maart 2012 te vermeerderen met wettelijke rente;
7.
€ 708,05 ter zake van cursuskosten te vermeerderen met wettelijke rente;
8.
€ 45,-- netto ter zake van contributie Jonge Balie;
9.
voorts [werkgeefster] te verbieden met onmiddellijke ingang na deze uitspraak – samengevat – mededelingen te doen aan derden over de persoon van [werkneemster] en haar dienstverband bij [werkgeefster].
10.
al het voorgaande met veroordeling van [werkgeefster] in de proceskosten.
[werkneemster] legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat het op 9 maart 2012 verleende ontslag op staande voet onregelmatig en kennelijk onredelijk is.
Het verweer
[werkgeefster] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op de inhoud van haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
De beoordeling
1. [werkneemster] heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen omdat zij vanaf 1 april 2012 geen inkomen geniet.
2. De gevorderde voorlopige voorzieningen zijn slechts toewijsbaar als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure soortgelijke vorderingen zullen worden toegewezen.
3. De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat dit gedeeltelijk het geval is, op de hierna aan te geven wijze.
Ten aanzien van vorderingen 1 en 2
4. Voorop gesteld moet worden dat een ontslag op staande voet een ultimum remedium is, en slechts gerechtvaardigd is indien van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de werknemer nog langer in dienst te houden. Tevens is voor een geldig ontslag op staande voet vereist dat de werkgever ondubbelzinnig meedeelt wat/welke de dringende reden(en) is/zijn. In het onderhavige geval is in de ontslagbrief van 9 maart 2012 het volgende vermeld:
“…(omdat) u langdurig en stelselmatig weigert u werkzaamheden te verrichten, waarvan na 06/03/’12 is gebleken dat daar geen goede medische reden voor was. Het drie keer weigeren deel te nemen aan een mediationgesprek, te houden op 10/2 resp. 24/2 resp.09/03/’12, waarna de mediator de werkzaamheden heeft beëindigd, is tevens reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.”
5. Uit deze ontslagbrief van 9 maart 2012 is niet duidelijk of werkgever bedoeld heeft de twee genoemde redenen als zelfstandige dringende redenen aan het ontslag ten grondslag te leggen, of cumulatief. Alleen al om die reden is niet voldaan aan het vereiste van een ondubbelzinnige mededeling.
6. Voorts staat vast dat [werkneemster] zich op 5 januari 2012 heeft ziek gemeld wegens een arbeidsconflict, en dat daarna op aandringen van de bedrijfsarts een mediationtraject in gang is gezet waarvan de eerste intake – in aparte gesprekken – op 14 februari 2012 heeft plaatsgevonden.
7. Tegen die achtergrond is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen sprake van een situatie waarin [werkneemster] “stelselmatig en langdurig” heeft geweigerd werkzaamheden te verrichten. De email van [A.] van 7 februari 2012 kan niet als een oproep tot werkhervatting worden aangemerkt. Ook na afgifte van het deskundigenoordeel van 6 maart 2012 is [werkneemster] niet expliciet opgeroepen haar werkzaamheden te hervatten. Afgezien daarvan had het op de weg van werkgever gelegen, indien er al verschil van mening bestond tussen partijen over de vraag of [werkneemster] haar werkzaamheden kon hervatten, om eerst de minder vergaande sanctie van een loonopschorting toe te passen.
8. Ten aanzien van tweede ontslagreden wordt het volgende overwogen. In het op 6 maart 2012 afgegeven deskundigenoordeel van het UWV is weliswaar vermeld dat [werkneemster] niet arbeidsongeschikt is, maar dat vóór een eventuele werkhervatting bemiddeling door een onafhankelijke derde is aan te raden. Het feit dat de mediation uiteindelijk niet is gestart omdat, zoals de mediator aangeeft in haar email van 9 maart 2012, “er geen overeenstemming te bereiken is over de samenstelling van de deelnemers aan het gezamenlijk gesprek” wordt door de mediator niet gerelateerd aan de opstelling van [werkneemster]. Nog afgezien van het feit dat [werkneemster] niet zonder meer de mediation heeft afgezegd, maar pas nadat door haar advocaat een inhoudelijke discussie was opgestart over de deelnemers aan de mediation én de concept-mediation overeenkomst aanvankelijk [A.] vermeldde als participant, en pas daarna [B.], heeft [werkneemster] alleen de laatste mediationafspraak afgezegd; eerder is slechts sprake geweest van verzetten.
Ook deze reden kan derhalve noch afzonderlijk, noch samen met de andere reden, het ontslag op staande voet dragen.
9. Ten aanzien van de vorderingen wordt het volgende overwogen. Partijen hebben een arbeidsovereenkomst voor de duur van de stage zonder de mogelijkheid tussentijds op te zeggen. Op grond van art. 8 van de richtlijnen arbeidsvoorwaarden duurt de stage 39 maanden. Dit rechtvaardigt toewijzing van het subsidiair gevorderde voorschot op de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [werkgeefster] niet aanne¬me¬lijk gemaakt dat er in dit geval jegens haar sprake is van een onac¬ceptabel restitutierisico voor het geval [werkneemster] uiteinde¬lijk het voorschot terug zou dienen te betalen. Bij dit oordeel heeft de kantonrech¬ter ener¬zijds gelet op de belangen van [werkneemster] die nu verstoken is van enig inkomen om in haar le¬vens¬onderhoud te voorzien, en anderzijds op de belangen van [werkgeefster].
11. [werkneemster] heeft niet onderbouwd waarom zij – naast toewijzing van de gefixeerde schadeloosstelling - een spoedeisend belang heeft bij het gevraagde voorschot op een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Niet valt in te zien waarom het oordeel van de bodemrechter dienaangaande niet zou kunnen worden afgewacht.
Ten aanzien van vorderingen 3, 4 en 5
12. [werkneemster] heeft gesteld dat ze te weinig salaris heeft gekregen, maar de afspraak waar zij die stelling op baseert en die wordt betwist, heeft ze niet onderbouwd.
13. Deze vordering leent zich dan ook niet voor beoordeling in kort geding en het in dat verband gevorderde achterstallig salaris en de vorderingen tot toekenning van vakantiegeld en vakantiedagen over dat bedrag en die periode zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van vorderingen 6,7 en 8
14. De diverse gevorderde onkostenvergoedingen heeft [werkgeefster] niet betwist, zodat deze kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.633,75 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2012.
Ten aanzien van vordering 9
15. De noodzaak van het gevraagde verbod om geen mededelingen over [werkneemster] te doen, is niet onderbouwd en dat deel van de vordering zal om die reden worden afgewezen.
16. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
17. De proceskosten komen voor rekening van [werkgeefster] omdat deze overwegend in het ongelijk wordt gesteld. Die kosten worden aan de zijde van [werkneemster] begroot op de kosten van de dagvaarding en het griffierecht. Omdat [werkneemster] in persoon heeft geprocedeerd en niet is gebleken van noodzakelijke reis-, verblijfs- of verletkosten aan de zijde van [werkneemster], worden geen gemachtigdensalaris en/of andere kosten begroot.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [werkgeefster] bij wijze van voorlopige voorziening:
a. om aan [werkneemster] te betalen € 61.598,88 bruto bij wijze van voorschot op de gefixeerde schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2012;
b. om aan [werkneemster] te betalen € 1.633,75 netto vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2012;
- veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 90,64
griffierecht € 437,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.