RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
insolventienummer: R 466/2009
vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 26 oktober 2012
tussentijdse beëindiging
Bij vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 2009 is het faillissement opgeheven en de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. De procedure
1.1 BMW Financial Services B.V. (hierna: schuldeiser) heeft op 9 oktober 2012 verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
1.2 Ter terechtzitting van 24 oktober 2012 zijn gehoord de schuldeiser, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.M.J. Kockmann, schuldenaar, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.E. van Zijl, de bewindvoerder en de rechter-commissaris. Het proces-verbaal van verhoor dient als hier ingelast te worden beschouwd.
2. De feiten
2.1 Vertegenwoordigd door schuldenaar als haar bestuurder heeft Partout Fashion B.V. op 11 december 2007 met schuldeiser een operational lease overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. Schuldeiser heeft op basis daarvan een auto aan Partout Fashion B.V. ter beschikking gesteld. Partout Fashion B.V. heeft, ondanks aanmaning, nooit een leasetermijn aan schuldeiser voldaan. Op 23 april 2008 is namens schuldeiser aangifte gedaan van verduistering van de auto. Volgens de aangifte heeft de bestuurder van de auto, te weten [A], de broer van schuldenaar, de auto meegegeven aan een vriend, die de auto niet heeft teruggegeven. Schuldenaar is als getuige gehoord door de politie inzake de verduistering. Schuldeiser heeft de overeenkomst ontbonden.
2.2 Bij verstekvonnis van 21 maart 2012 en aanvullend verstekvonnis van 27 juni 2012 (hierna tezamen: het verstekvonnis) is schuldenaar – kort samengevat – veroordeeld tot betaling van ruim € 60.000,00 aan schuldeiser. Aan de vordering heeft schuldeiser ten grondslag gelegd dat schuldenaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens schuldeiser door als bestuurder van Partout Fashion B.V. enerzijds onvoldoende toezicht te houden op de auto en anderzijds de overeenkomst aan te gaan terwijl hij wist, althans behoorde te weten dat Partout Fashion B.V. niet in staat zou zijn om de overeenkomst na te komen. Het verstekvonnis is niet onherroepelijk.
3 De standpunten
3.1 Als grondslag voor de beëindiging is primair aangevoerd dat sprake is van feiten en omstandigheden die, indien zij bekend waren geweest ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, geleid zouden hebben tot een afwijzing van het verzoek. Subsidiair voert schuldeiser aan dat schuldenaar zijn informatieplicht heeft geschonden, hetgeen met zich meebrengt dat aan schuldenaar geen schone lei verleend mag worden.
3.2 Schuldenaar voert als verweer aan dat hij geen onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat mitsdien geen sprake is van feiten en omstandigheden die indien zij bekend waren geweest ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, geleid zouden hebben tot een afwijzing van het verzoek. Schuldenaar betwist voorts dat hij in relevante mate zijn informatieplicht heeft geschonden.
4 Beoordeling
4.1 Een verzoek als bedoeld in artikel 350 lid 1 Fw kan worden gedaan door onder anderen een schuldeiser. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat schuldeiser, mede gelet op het verstekvonnis, voldoende gemotiveerd heeft gesteld een vordering op schuldenaar te hebben en daarmee ontvankelijk is in haar verzoek.
4.2 Het primaire verzoek, dat is gegrond op artikel 350 lid 3 sub f Fw, kan slechts kan slagen indien is gebleken van feiten en/of omstandigheden die bij de behandeling van het toelatingsverzoek niet bekend waren en ten aanzien waarvan, indien de betreffende informatie wel bekend zou zijn geweest, achteraf kan worden geoordeeld dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou zijn afgewezen.
4.3 De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval sprake is geweest van de omzetting van een faillissement in een schuldsaneringsregeling. Deze omzetting dient in het kader van de beoordeling gelijk te worden gesteld aan de toelating als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub f Fw. Het onderzoek, dat ter gelegenheid van de toelatingszitting wordt verricht door de rechtbank, wordt in het geval van een omzetting geacht te zijn verricht door de rechter-commissaris in het faillissement en de betreffende curator, die de rechtbank naar aanleiding van hun bevindingen adviseren omtrent de omzetting.
4.4 Van de volgende feiten en omstandigheden staat vast dat deze zich vóór de toelating hebben voorgedaan, dat schuldenaar deze noch in het kader van zijn faillissement, noch in het kader van de omzetting daarvan heeft gemeld en dat deze ook anderszins bij de behandeling van de toelating niet bekend waren. Schuldenaar is bestuurder geweest van Partout Fashion B.V. Hij heeft in die hoedanigheid de overeenkomst gesloten. Partout Fashion B.V. verkeerde bij het aangaan van de overeenkomst in moeilijke financiële omstandigheden. Er zijn geen leasetermijnen betaald. De auto is verduisterd en daarvan is aangifte gedaan.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank zouden de onder 4.4 genoemde feiten en omstandigheden, indien deze bekend waren geweest aan de rechter ten tijde van de omzetting van het faillissement in de schuldsaneringsregeling, hebben geleid tot afwijzing van het verzoek tot toelating. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.6 Het ligt op de weg van schuldenaar om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden te goeder trouw is geweest. Partijen twisten over de vraag of schuldenaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens schuldeiser. De uitkomst van dit debat staat vooralsnog niet vast. Naar het oordeel van de rechtbank leidt hetgeen schuldenaar in het kader van deze procedure ten verwere naar voren heeft gebracht niet tot de conclusie dat de vordering van schuldeiser zonder redelijke grond is. Schuldenaar heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij geen onrechtmatige daad heeft gepleegd. Bij die stand van zaken zou schuldenaar, gelet op artikel 288 lid 1 sub b Fw en uitgaande van de fictie dat de vordering van schuldeiser en het verweer van schuldenaar daartegen in het kader van de omzetting bekend waren geweest, niet tot de schuldsaneringsregeling zijn toegelaten. Daarbij overweegt de rechtbank dat de uit de onrechtmatige daad volgende verbintenis tot schadevergoeding – indien deze vast komt te staan – een schuld is, die niet te goeder trouw is ontstaan.
4.7 Schuldenaar voert aan dat hij zich tot voor kort niet bewust is geweest van het feit dat schuldeiser een vordering op hem heeft. Hij stelt dat hij geen bemoeienis had met de overeenkomst en de auto, omdat zijn broer zich daarmee bezig hield.
4.8 Voor zover schuldenaar daarmee betoogt dat om die reden ten tijde van de toelating geen schuld in de zin van artikel 288 lid 1 sub b Fw bestond, overweegt de rechtbank als volgt. De later door schuldeiser aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten hadden zich op het moment van de toelating reeds voorgedaan en schuldenaar was bekend met die feiten. Een vordering uit onrechtmatige daad, zoals die van schuldeiser, ontstaat op het moment van het schadetoebrengende feit. Dat schuldeiser zich nog niet met een aansprakelijkstelling tot schuldenaar in persoon had gewend, doet derhalve niet af aan het bestaan van de schuld op het moment van toelating.
4.9 Voor zover schuldenaar betoogt dat hem geen verwijt gemaakt kan worden van het feit dat hij de onder 4.4 genoemde feiten en omstandigheden niet gemeld heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Voor de toepassing van artikel 350 lid 3 sub f Fw is niet vereist dat aan schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden omtrent de (on)bekendheid van de rechtbank met de van belang zijnde feiten. Overigens is de rechtbank van oordeel dat aan schuldenaar wel degelijk een dergelijk verwijt gemaakt kan worden, nu hij, mede gelet op het bepaalde in artikel 285 lid 1 sub i Fw, had moeten begrijpen dat de genoemde feiten van belang waren voor de beoordeling van zijn vermogenspositie.
4.10 Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het vorenoverwogene aanleiding om de toepassing van de schuldsaneringregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw. Het feit dat schuldenaar nagenoeg drie jaren onder het regime van de schuldsaneringsregeling heeft geleefd, leidt niet tot een andersluidend oordeel. Nu het primaire verzoek wordt toegewezen behoeft het subsidiaire verzoek geen verdere beoordeling.
4.11 Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen zal de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeren, zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.12 De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. A.J. Wolfs en tot curator mr. P.J.X. Nederend, gevestigd aan de Kruisweg 1025-1029, 2131 CR te Hoofddorp,
- stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op € 1.831,41 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting);
- geeft met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan last aan de curator tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.