ECLI:NL:RBHAA:2012:BY1268

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5808
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de rol van deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil over planschadevergoeding. Eiseres, een firma, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, dat aan een derde partij een tegemoetkoming in de planschade van € 15.000,- had toegekend. Dit besluit was gebaseerd op een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Eiseres betwistte de juistheid van dit advies en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de voorzienbaarheid van de planologische wijziging ten tijde van de aankoop van de woning door de derde partij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde partij sinds 1983 eigenaar is van de woning en dat hij een verzoek om planschadevergoeding had ingediend naar aanleiding van een vrijstelling van het bestemmingsplan, die aan eiseres was verleend voor de oprichting van een agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de besluiten van verweerder zorgvuldig gewogen. Daarbij is gekeken naar de rol van het advies van SAOZ en de planologische situatie ten tijde van de aankoop van de woning.

De rechtbank oordeelde dat het advies van SAOZ op objectieve en onpartijdige wijze was opgesteld en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid ervan. De rechtbank concludeerde dat de derde partij niet in een nadeliger positie was komen te verkeren door de planologische wijziging en dat de verweerder zijn besluitvorming op het advies van SAOZ mocht baseren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 5808
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2012
in de zaak van:
firma [eiseres] en Zonen,
gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Visser, te Tilburg,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder,
derde partij,
[derde partij],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. X. Visscher, advocaat te Alkmaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde partij een tegemoetkoming in de planschade ter hoogte van € 15.000,- toegekend, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2009.
Bij besluit van 21 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 12 september 2011 van de Commissie bezwaarschriften Wormerland.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 september 2012, alwaar namens eiseres [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Wols, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E. Bressers, werkzaam bij de gemeente Wormerland. Voorts is de derde partij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. De derde partij is sinds 2 februari 1983 eigenaar van de woning aan de [adres]. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in de schade ten gevolge van de bij besluit van 18 maart 2008 krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleende vrijstelling van het bestemmingsplan met gebruikmaking waarvan bouwvergunning aan eiseres is verleend voor het oprichten van een agrarisch bedrijf, onder meer bestaande uit een ligboxenstal, bedrijfswoning en andere toebehoren, gelegen tussen de [adres]. Tussen eiseres en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, waarbij een tegemoetkoming in de planschade ten bedrage van € 15.000,- aan de derde partij is toegekend, gehandhaafd. Daaraan ten grondslag ligt het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van januari 2011. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het advies van de SAOZ niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, nu bij de berekening van de schade onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de derde partij ten tijde van de aankoop van de woning al rekening diende te houden met de mogelijkheid van intensivering van het gebruik van de aangrenzende gronden. Ook is ten onrechte niet meegewogen dat de derde partij door inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ op 5 december 2007 ten opzichte van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied West 1971’ in een planologisch gunstiger positie is komen te verkeren.
2.4 Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
2.5 Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 maart 2010, LJN: BL6224) bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
2.6 Uit de in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde vaste jurisprudentie volgt dat een planvergelijking dient te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische wijziging en het daarvoor geldende planologische regime. SAOZ heeft derhalve terecht een planvergelijking gemaakt tussen het besluit van 18 maart 2008 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning en het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’, nu dat het vóór het vrijstellingsbesluit geldende planologische regime is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat in het vrijstellingsbesluit per abuis is vermeld dat vrijstelling van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied West 1971’ wordt verleend, maar dat dit in een nieuw besluit is rechtgezet. Door de verlening van de vrijstelling is de derde partij in een planologisch nadeliger situatie komen te verkeren, nu in het bestemmingsplan weliswaar sprake is van een agrarische bestemming, maar dat op het betreffende perceel eerst door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid gebouwen zijn toegestaan. Dat de derde partij door de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ in een gunstigere positie is komen te verkeren dan onder het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied West 1971’, zoals eiseres stelt, is voor het maken van de planvergelijking, en ook overigens, niet van belang.
2.7 Ten aanzien van de voorzienbaarheid overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2011 (LJN: BU8882) volgt dat voor de vaststelling hiervan alleen het planologisch regime ten tijde van de aankoop van de woning door de derde partij relevant is.
2.8 De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de derde partij bij aankoop van zijn woning rekening had moeten houden met intensief gebruikte agrarische bedrijfsbebouwing op korte afstand van zijn woning. Ten tijde van de aankoop van de woning door de derde partij gold het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied West 1971’, dat slechts beperkte bouwmogelijkheden bood voor één agrarisch gebouw van 50 m² met een goothoogte van 3 meter. Verweerder heeft dan ook - in navolging van het advies van de SAOZ - terecht het standpunt ingenomen dat de derde partij daaruit geenszins heeft hoeven afleiden dat een ontwikkeling zoals mogelijk gemaakt met de vrijstelling en bouwvergunning van 18 maart 2008, waardoor een volwaardig agrarisch bedrijf met de benodigde bouwwerken op het perceel is toegelaten, ten tijde van de aankoop van de woning te verwachten was.
2.9 Nu geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de SAOZ, heeft verweerder zijn besluitvorming dan ook daarop mogen baseren.
2.10 Gelet op het vorenstaande is het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. S.M. van Velsen, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.