uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers),
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Hopman).
Bij besluit van 13 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat verzoekster niet heeft kunnen aantonen dat zij gezien kan worden als een zelfstandig subject van bijstand.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster was aanvankelijk gehuwd met [naam ex- echtgenoot]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren. Bij beschikking van [..] 2008 is de echtscheiding uitgesproken, waarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] aan verzoekster is toegewezen. De echtscheiding is op [..] 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij besluit van 13 februari 2012 heeft verweerder aan verzoekster een urgentieverklaring afgegeven voor het betrekken van andere woonruimte, omdat de woonsituatie voor verzoekster en haar kinderen onhoudbaar werd vanwege de nog steeds inwonende ex-partner van verzoekster die als gevolg van psychische problemen niet in staat was te verhuizen. Per 12 juli 2012 heeft verzoekster met Ymere een huurovereenkomst afgesloten voor de woning op het adres [ nieuw adres] in [woonplaats].
3. Op 6 juli 2012 heeft verzoekster zich bij verweerder gemeld voor het aanvragen van een Wwb-uitkering. Verzoekster heeft hierover op 12 juli 2012 bij verweerder een gesprek gevoerd. Verweerder heeft verzoekster op 12 juli 2012 tot 26 juli 2012 een zoektermijn gegeven voor het zoeken naar betaald werk. Na 26 juli 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster in behandeling genomen. Op 1 augustus 2012 heeft verweerder een huisbezoek afgelegd op de [adres]. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, omdat verzoekster verblijft in de woning aan de [adres], in welke woning diverse spullen van haar ex-echtgenoot zijn aangetroffen en van welke woning haar ex-echtgenoot de vaste lasten betaalt. Hierdoor is verzoekster geen zelfstandig subject van bijstand, aldus verweerder.
5. Verzoekster kan zich niet verenigen met het primaire besluit. Zij wijst erop dat zij sinds 12 juli 2012 beschikte over een andere woning. Deze woning moest nog worden opgeknapt en ingericht. Uiteindelijk heeft verzoekster deze woning betrokken op 20 augustus 2012. Verzoekster wijst erop dat het na de echtscheiding de bedoeling was dat de ex-echtgenoot de echtelijke woning zou verlaten. Dat lukte niet goed, vanwege zijn psychische problemen. De ex-echtgenoot had echter sinds januari 2012 feitelijk zijn hoofdverblijf bij zijn ouders op advies van de psychiater. Gelet op de inhoud van het urgentiebesluit is de aanvraag om bijstand ten onrechte afgewezen. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat zij achterstanden heeft bij de betaling van de huur en de premie ziektekostenverzekering. Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat er geen sprake was van een door haar gewilde voortzetting van de samenleving met haar ex-echtgenoot.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het kader van de verlening van een urgentieverklaring de noodzaak van ingrijpen in de moeizame en voor verzoekster en haar kinderen zeer belastende woonsituatie aan de [adres] heeft erkend. In dat licht kan de nu voorliggende beslissing van verweerder op de aanvraag voor een bijstandsuitkering geen stand houden.
7. Vaststaat dat verzoekster ten tijde van de aanvraag niet over inkomen beschikte. Vaststaat eveneens dat zij met ingang van 12 juli 2012 de beschikking had over een huurwoning. Door de aanvraag eerst eind juli 2012 in behandeling te nemen, na het stellen van een zoektermijn van twee weken (waarvoor iedere wettelijke basis ontbreekt), heeft verweerder verzoekster feitelijk de mogelijkheid ontnomen om de huurwoning daadwerkelijk te gaan betrekken. Het had op de weg van verweerder gelegen – gelet op de door verweerder erkende urgentie van haar situatie – om verzoekster door middel van een snelle beoordeling van de aanvraag in combinatie met bevoorschotting te faciliteren in de noodzaak tot vertrek uit de voormalige echtelijke woning. Voor zover het rechtsvermoeden uit artikel 3, vierde lid, aanhef, onder b Wwb zich hier naar het oordeel van verweerder tegen verzette, had het op de weg van verweerder gelegen om – gelet op de bijzondere situatie van verzoekster, die ook door verweerder was erkend – gebruik te maken van de afstemmingsbevoegdheid in artikel 16 Wwb.
8. Inmiddels heeft verzoekster op 28 augustus 2012 per 20 augustus 2012 een nieuwe Wwb-aanvraag ingediend. Ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder de nieuwe Wwb-aanvraag van verzoekster nog niet heeft beoordeeld. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegezegd dat hij erop zal aandringen dat de aanvraag met de nodige spoed zal worden beoordeeld.
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen in dier voege, dat het primaire besluit wordt geschorst met ingang van 30 augustus 2012 (zijnde de datum van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening) tot zes weken na verzending van de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter zal verweerder gelasten om per 30 augustus 2012 aan verzoekster een Wwb-uitkering te verstrekken ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm.
10. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 874,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor een). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Omdat ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
11. Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van € 42,-- aan haar te vergoeden.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 13 augustus 2012 met ingang van 30 augustus 2012 tot zes weken na verzending van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op om verzoekster vanaf 30 augustus 2012 een Wwb-uitkering toe te kennen ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,-- , te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- gelast verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 42,-- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.