ECLI:NL:RBHAA:2012:BY0746

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
196812 / HA RK 12-124
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 18 oktober 2012 uitspraak gedaan over een tweede wrakingsverzoek van verzoeker tegen de voorzieningenrechter mr. E. Jochem in een kort geding dat door Stichting Parteon was aangespannen. Het wrakingsverzoek was deels niet-ontvankelijk en deels afgewezen. Verzoeker had tijdens de zitting van 5 oktober 2012 verschillende gronden voor wraking aangevoerd, waaronder de aanwezigheid van politie in de zittingszaal, beschuldigingen van de advocaat van de wederpartij, en het niet ontvangen van stukken. De voorzieningenrechter had verzoeker gedwongen om zijn wrakingsgronden ter zitting op te geven, wat verzoeker als onterecht beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet nieuw waren en dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de voorzieningenrechter partijdig of vooringenomen was. De rechtbank wees het verzoek om wraking af en bepaalde dat een volgend verzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 196812 / HA RK 12-124
Beslissing van 18 oktober 2012
Op verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. Procesverloop
1.1. Op 5 oktober 2012 om 11.00 uur heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door Stichting Parteon tegen verzoeker aangespannen kort geding met zaaknummer 195665 / KG ZA 12-429 (hierna te noemen: de hoofdzaak). Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker mr. E. Jochem (hierna te noemen: de voorzieningenrechter) gewraakt. De door verzoeker ter zitting opgegeven gronden voor de wraking zijn vastgelegd in een proces-verbaal waarna de mondelinge behandeling van het kort geding is geschorst.
1.2. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek diezelfde middag behandeld en afgewezen. Verzoeker was – hoewel daarvan op de hoogte – niet bij de behandeling aanwezig.
1.3. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft de griffier verzoeker telefonisch de beslissing van de wrakingskamer meegedeeld en hem laten weten dat de mondelinge behandeling van het kort geding diezelfde dag om 14.15 uur zou worden voortgezet. Verzoeker was niet bij de voortzetting aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de behandeling van de zaak voortgezet in het bijzijn van de wederpartij en de zitting na afloop van de behandeling gesloten. De uitspraak is door de voorzieningenrechter bepaald op 19 oktober 2012. Verzoeker is bij brief van 9 oktober 2012 op de hoogte gesteld van de datum van de uitspraak.
1.4. Bij schriftelijk verzoek van 5 oktober 2012 heeft verzoeker opnieuw de wraking verzocht van de voorzieningenrechter.
1.5. Verzoeker, de wederpartij Stichting Parteon en de voorzieningenrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 18 oktober 2012. Stichting Parteon is verschenen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek in diverse schriftelijke stukken herhaald, toegelicht en aangevuld. De voorzieningenrechter heeft op 16 oktober 2012 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker stelt dat de voorzieningenrechter partijdig en vooringenomen is en heeft – zo begrijpt althans de rechtbank – ter onderbouwing daarvan het volgende aangevoerd.
1. De voorzieningenrechter heeft ter zitting van 5 oktober 2012 ten onrechte niet direct een beslissing genomen op het verzoek van verzoeker om door Stichting Parteon in het geding gebrachte – en door verzoeker niet ontvangen – stukken buiten beschouwing te laten.
2. Het ter zitting van 5 oktober 2012 door de voorzieningenrechter uitgesproken oordeel dat het voorschrift van artikel 111 lid 2 onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet ziet op de woonplaats van gedaagde is onjuist.
3. Tijdens de behandeling van het kort geding op 5 oktober 2012 was politie in de zittingszaal aanwezig. In een civiele zaak is de politie daartoe niet bevoegd en verzoeker voelde zich door deze aanwezigheid zwaar onder druk gezet.
4. Tijdens de behandeling van het kort geding beschuldigde de advocaat van de wederpartij verzoeker onterecht van het plegen van strafbare feiten en de voorzieningenrechter heeft niets tegen het uiten van deze valse beschuldigingen gedaan.
5. Nadat verzoeker ter zitting kenbaar had gemaakt de voorzieningenrechter te willen wraken, heeft de voorzieningenrechter verzoeker gedwongen het wrakingsverzoek meteen te doen onder opgave van de wrakingsgronden.
6. De voorzieningenrechter heeft achter de rug van verzoeker om direct de mondelinge behandeling van het kort geding hervat nadat de wrakingskamer uitspraak had gedaan.
3. De reactie van de rechter
3.1. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek vermeld dat zij, nadat het wrakingsverzoek was gedaan, conform de geldende procedure verzoeker erop heeft gewezen dat hij alle wrakingsgronden ter zitting diende op te geven en hij deze niet op een later moment kon aanvullen. Van de opgegeven wrakingsgronden is vervolgens een proces-verbaal opgemaakt. Na de uitspraak van de wrakingskamer heeft de voorzieningenrechter de griffier verzocht telefonisch contact op te nemen met verzoeker en hem mee te delen dat het wrakingsverzoek was afgewezen en dat de mondelinge behandeling van het kort geding om 14.15 uur zou worden hervat. Verzoeker heeft er vervolgens zelf voor gekozen niet te verschijnen. Tijdens het vervolg van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de orde gesteld dat nog geen beslissing was genomen over het al dan niet toelaten van de brief met producties van 3 oktober 2012 van Stichting Parteon. Vervolgens heeft de advocaat van Stichting Parteon deze stukken teruggenomen. De stukken zijn niet opgenomen in het procesdossier en maken daarvan geen deel uit.
4. De reactie van de wederpartij
4.1. Stichting Parteon heeft de gang van zaken zoals beschreven door de voorzieningenrechter bevestigd.
5. De beoordeling
5.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
5.2. Artikel 37 Rv vermeldt de eisen waaraan een wrakingsverzoek in een civiele zaak moet voldoen. Het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, die tot het verzoek aanleiding geven, aan de verzoeker bekend zijn geworden en alle feiten of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd moeten tegelijk worden voorgedragen. Hieruit volgt dat alle wrakingsgronden aanstonds en gelijktijdig moeten worden voorgedragen en als zodanig worden vastgelegd in het proces-verbaal. Het vierde lid van genoemd artikel bepaalt tot slot dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.3. De wrakingsgronden 1 tot en met 4 zoals hierboven vermeld onder 2.1 zijn door verzoeker reeds aan het op 5 oktober 2012 gedane (afgewezen) wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dan wel waren verzoeker ten tijde van het indienen van het dat wrakingsverzoek reeds bekend en hadden conform het bepaalde in artikel 37 lid 3 Rv op dat moment door hem moeten worden voorgedragen. Verzoeker kan die gronden niet opnieuw, respectievelijk alsnog aan het onderhavige wrakingsverzoek ten grondslag leggen. Nu de onder 1 tot en met 4 vermelde gronden geen nieuwe feiten of omstandigheden betreffen die eerst na het eerdere wrakingsverzoek bekend geworden gronden, zullen deze wrakingsgronden conform artikel 37 lid 4 Rv niet in behandeling worden genomen. Verzoeker is ten aanzien van die gronden niet-ontvankelijk.
5.4. Ten aanzien van de vijfde wrakingsgrond zoals hierboven vermeld onder 2.1 geldt het volgende. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2 is overwogen, dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die tot het verzoek aanleiding geven, aan de verzoeker bekend zijn. De voorzieningenrechter heeft verzoeker er tijdens de zitting van 5 oktober 2012 dan ook terecht op gewezen dat indien hij tot wraking over wilde gaan hij dat terstond moest doen. In overeenstemming met de ‘Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken’ (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) heeft de voorzieningenrechter verzoeker vervolgens om opgave verzocht van alle feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek en deze terstond vastgelegd in een proces-verbaal. De voorzieningenrechter heeft derhalve geheel conform de wet en de aanbeveling gehandeld en anders dan verzoeker meent, geeft de handelwijze van de voorzieningenrechter op geen enkele wijze blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
5.5. Ten aanzien van de zesde wrakingsgrond zoals hierboven vermeld onder 2.1 geldt het volgende. Uit de beslissing van de wrakingskamer op het (eerste) op 5 oktober 2012 ingediende wrakingsverzoek blijkt dat de voorzieningenrechter verzoeker de gang van zaken omtrent de behandeling van het wrakingsverzoek en de mogelijke voortzetting van de mondelinge behandeling van het kort geding heeft voorgehouden alvorens de zaak te schorsen. Verzoeker heeft er vervolgens zelf voor gekozen nadere mededelingen niet af te wachten en te vertrekken. Uit het onder 1.3 weergegeven procesverloop blijkt dat verzoeker na de afwijzing van het wrakingsverzoek door de griffier telefonisch op de hoogte is gesteld van de beslissing van de wrakingskamer en het tijdstip waarop de mondelinge behandeling van het kort geding zou worden hervat. Verzoeker heeft er vervolgens zelf voor gekozen niet meer te verschijnen. Van het “achter de rug van verzoeker” hervatten van de zitting – zoals verzoeker stelt – is dan ook geen sprake geweest.
5.6. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat noch uit het wrakingsverzoek, noch uit de vele daarna toegezonden schriftelijke stukken, is gebleken van feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van enige (schijn van) vooringenomenheid danwel partijdigheid van de voorzieningenrechter jegens verzoeker. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
5.7. De wrakingskamer ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst het verzoek om wraking af,
6.2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
6.3. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de voorzieningenrechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.4. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Patijn, voorzitter, en mrs. A.C. Terwiel-Kuneman en A.J. Wolfs, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2012 in tegenwoordigheid van mr. M.C.C. Kaal als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.