ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7559

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800513-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol met tegenstrijdige verklaringen van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 april 2012 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte arriveerde met vlucht PY994 vanuit Paramaribo en werd tijdens een douanecontrole aangehouden. In zijn rolkoffer werden drie zakken aangetroffen die een vloeibare substantie bevatten, later vastgesteld als cocaïne met een totaalgewicht van ongeveer 0,83 kilogram. De verdachte heeft tijdens de controle en bij de rechter-commissaris verschillende verklaringen afgelegd, waarbij hij aanvankelijk aangaf dat hij 'het kon proberen', maar later ontkende te weten dat er cocaïne in zijn bagage zat. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig waren, en dat hij bekend moest worden geacht met de inhoud van zijn bagage. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de invoer van de cocaïne bewezen, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar concludeert dat er geen aanleiding is om van de gebruikelijke strafmaat af te wijken. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het bewezen verklaarde feit werd als strafbaar aangemerkt onder de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800513-12
Uitspraakdatum: 3 augustus 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juli 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 14 april 2012 met vlucht PY994 vanuit Paramaribo (Suriname) op Schiphol aangekomen. Verdachte was op luchthaven Schiphol in het bezit van een rolkoffer. Naar aanleiding van een verscherpte controle is verdachte aan een douanecontrole onderworpen. Bij deze controle is in deze zwarte rolkoffer van het merk "Zhuoxiu" een drietal meerkleurige zakken met opdruk van vermoedelijk Chinese tekens aangetroffen. De inhoud was een vloeibare substantie en de betreffende zakken stonden bol. Middels een fretboortje is er een gat in één van de zakken gemaakt en bij het terugtrekken van het fretboortje bleef daaraan een substantie kleven. Dit materiaal is aan een MMC test onderworpen die een positieve kleurreactie gaf, zodat mocht worden aangenomen dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Op het moment van de het verkrijgen van de positieve kleurreactie, verklaarde verdachte: "Ik kon het proberen toch." Verdachte is vervolgens aangehouden.2 De vloeibare substantie uit de drie zakken die zich in de zwarte roltas van verdachte bevonden is ieder afzonderlijk in plastic potten gegoten, waarna deze drie potten met de vloeistoffen ter beoordeling naar het Nederlands Forensisch Instituut zijn verzonden.3 Uit het door het NFI verrichtte onderzoek is gebleken dat alle drie vloeistoffen cocaïne bevatten en dat het totaalgewicht aan cocaïne in het onderzoekmateriaal circa 0,83 kilogram bedraagt.4
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat de beschuldiging klopt en dat hij een beloning van € 1000,- zou ontvangen.5
Verdachte heeft tijdens de douanecontrole en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij 'het kon proberen', respectievelijk dat de beschuldiging klopt en hij er een beloning voor zou ontvangen.6 Vervolgens heeft verdachte zowel ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee d.d. 23 mei 2012 als ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat zich in zijn koffer cocaïne bevond. Hij was de avond voor zijn vertrek naar Nederland dronken geworden met een oude vriend Body, welke hem op het eind van de avond vroeg iets mee te nemen naar Nederland. Dit heeft verdachte vervolgens gedaan. Verdachte verklaarde dat hij goed de pakketjes heeft bekeken en vond dat er niks mis mee was. Verdachte ontkent derhalve dat hij de cocaïne opzettelijk Nederland heeft ingevoerd.7
Vooropgesteld wordt dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met die inhoud niet bekend was en dat derhalve het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake was. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat er cocaïne in zijn handbagage was verborgen. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
De verklaring van verdachte ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich meevoerde, acht de rechtbank hoogst onaannemelijk en, mede gelet op zijn overige verklaringen, ongeloofwaardig. Deze verklaring wijkt bijvoorbeeld af van de verklaring van verdachte bij de douanecontrole en bij de rechter-commissaris. Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat verdachte de opmerking 'ik kon het proberen toch' bij de douane ongevraagd heeft afgelegd en dat hij bij zijn bekennende verklaring bij de rechter-commissaris werd bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Zuid-Amerika per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij moeten doen. Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie - op de wijze zoals uit de verklaring van verdachte zou moeten volgen - ongeveer 830 gram cocaïne, een hoeveelheid die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende en onbekende koerier. Dit zou immers aanzienlijke risico's voor de organisatie met zich meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier alsnog besluit deze niet mee te nemen of af te geven aan een ander. Ook bestaat het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald of dat de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt en dit bij de autoriteiten meldt.
Het voorgaande houdt in dat, waar van verdachte naar aanleiding van voorgehouden vaststaande feiten redelijke, verifieerbare verklaringen mochten worden verwacht, deze verklaringen niet zijn gegeven. Verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Aan de laatste verklaringen van verdachte, afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee d.d. 23 mei 2012 en ter terechtzitting, dat hij niet wist dat zich in zijn koffer cocaïne bevond, zal geen gewicht worden toegekend, aangezien deze zonder nadere motivering, die ontbreekt, afwijken van eerder afgelegde, plausibele verklaringen, met name de verklaring die verdachte tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd. Dientengevolge was verdachte naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan- en ten tijde van de reis bekend met de aanwezigheid van cocaïne in de handbagage en heeft hij deze cocaïne wetens en willens binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
Nu ook anderszins geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, acht de rechtbank aldus het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer aangetroffen hoeveelheid cocaïne bewezen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 14 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 0,83 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van als straf in aanmerking.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat verdachte een jong gezin heeft, dat hij de enige kostwinner is en dat hij een blanco strafblad heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.K. Schoep, voorzitter,
mrs. A.E. Patijn en E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.R. Mol,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2012.
mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 14 april 2012 (dossierparagraaf 1.1) en het proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags d.d. 17 april 2012 (dossierparagraaf 1.1.3).
3 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 23 april 2012 (dossierparagraaf 1.1.4).
4 Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage d.d. 11 mei 2012, zaaknummer 2012.04.24.004 (aanvraag 001) (los opgenomen).
5 Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris (inbewaringstelling) d.d. 17 april 2012 (los opgenomen).
6 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 14 april 2012 (dossierparagraaf 1.1) en het proces-verbaal verhoor verdachte bij de rechter-commissaris (inbewaringstelling) d.d. 17 april 2012 (los opgenomen).
7 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 mei 2012 (los opgenomen).