Parketnummer 800511-12
Uitspraakdatum: 3 augustus 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juli 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
verblijvende op het adres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring het ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juli 2012;
- het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 14 april 2012 (dossierparagraaf 1.1);
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 april 2012 (dossierparagraaf 1.1.5):
- een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 25 april 2012, kenmerk 4439 X 12 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 14 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 537,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het gewicht van de aangetroffen cocaïne. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen welke in overeenstemming is met het onder verdachte aangetroffen gewicht aan cocaïne. Voorts heeft de raadsman verzocht om een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
Met de raadsman van verdachte ziet de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van de persoon van verdachte en haar achtergrond heeft gekregen, waaronder haar psychische problematiek, aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. De psychische problematiek van verdachte, haar achtergrond en de specifieke omstandigheden waaronder zij tot het feit is gekomen, vormen voor de rechtbank aanleiding om een aanzienlijke lagere straf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding een deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals door de raadsman is bepleit. Verdachte is immers, blijkens het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2012, in het verleden meermalen veroordeeld ter zake van in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Zij is op 7 maart 2008 door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wegens een soortgelijk feit als het onderhavige. Verdachte is voorts in Zwitserland bij uitspraak van 20 oktober 2009 veroordeeld wegens een drugsdelict. Kennelijk hebben deze (deels voorwaardelijke) veroordelingen onvoldoende effect gesorteerd, nu verdachte zich andermaal schuldig heeft gemaakt aan een bij de Opiumwet strafbaar gesteld delict. Het vorenstaande neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking bij de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mrs. A.E. Patijn en G.K. Schoep, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.R. Mol,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2012.
mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.