De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.6 Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van toepassing, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2.7 In artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand van de gemeente Haarlem (hierna: de Verordening) is bepaald dat als de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, overeenkomstig de verordening een maatregel wordt opgelegd. In het tweede lid is bepaald dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.
2.8 In artikel 9 van de Verordening is een indeling van maatregelen in categorieën opgenomen met betrekking tot de hoogte en de duur van de op te leggen maatregelen.
2.9 In artikel 14, eerste lid, van de Verordening is neergelegd dat tot de eerste categorie behoort het niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht voor zover deze geen betrekking heeft op re-integratie.
2.10 De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder op goede gronden is overgegaan tot verlaging van eisers bijstandsuitkering met 10% voor de maand december 2011, wegens het niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens met betrekking tot zijn internetspaarrekening.
2.11 Niet in geschil is dat deze gegevens van belang waren voor de verlening van bijstand. De laatste termijn die verweerder heeft gegeven voor het indienen van de gegevens liep af op 14 november 2011, terwijl vaststaat dat eiser het bewijs van opheffing van zijn internetspaarrekening pas na afloop van deze termijn heeft ingediend. De vraag is of eiser dit te verwijten valt.
2.12 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 25 oktober 2011 specifiek om bewijs van opheffing van eisers internetspaarrekening heeft gevraagd, alsmede om afschriften van de rekening die een periode bestrijken van één maand voor de opheffing. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser vrijwel direct na ontvangst van deze brief, nu hij kennelijk niet beschikte over de gevraagde gegevens, zich per e-mail heeft gewend tot de ING-bank om de gegevens aldaar op te vragen. Op 1 november 2011 heeft eisers gemachtigde dit ook laten weten aan verweerder en gevraagd om uitstel voor het aanleveren van gegevens. Verweerder heeft in het geheel niet gereageerd op dit verzoek om uitstel en eiser dus geen uitstel verleend. De rechtbank is van oordeel dat, nu uit het verzoek om uitstel bleek dat eiser gegevens bij zijn bank heeft opgevraagd, zijn verzoek voldoende was gemotiveerd. De rechtbank acht voorts, mede gelet op het gegeven dat het om een eerste verzoek om uitstel ging, dit verzoek niet onredelijk. Verweerder heeft echter, zonder in te gaan op het verzoek om uitstel en zonder met eiser in contact te treden over de tijd die hij nodig dacht te hebben, zijn uitkering direct opgeschort. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen acht heeft geslagen op eisers verzoek om uitstel. Vervolgens heeft eiser, met stukken onderbouwd, bij schrijven van 12 november 2011 aan verweerder laten weten dat hij nog doende was de gevraagde gegevens van de ING-bank te bemachtigen. Deze brief heeft de behandelend klantmanager echter niet bereikt, maar vast staat op grond van de stempel op dit stuk, dat deze brief voor het verstrijken van de gestelde termijn bij verweerder is ingediend. Het standpunt van verweerder ter zitting dat, indien de klantmanager wel op de hoogte zou zijn geweest van deze brief, dit niet had geleid tot een ander besluit, kan de rechtbank niet volgen. Immers, uit deze brief met bijlagen blijkt dat eiser nadat hij op 27 oktober 2011 zich per e-mail heeft gewend tot de ING-bank, hij telefonisch contact heeft opgenomen met de ING-bank, omdat een antwoord op zijn e-mail uitbleef. Op 3 november 2011 heeft de ING-bank naar aanleiding van dit telefoontje per e-mail laten weten dat eiser zijn verzoek om gegevens schriftelijk moest indienen, waarna eiser dit op 8 november 2011 heeft gedaan. Uit de brief van 12 november 2011 blijkt naar oordeel van de rechtbank dan ook dat eiser voldoende concrete stappen heeft ondernomen om alsnog bewijs van opheffing van zijn internetspaarrekening te krijgen. Hoewel eiser misschien nog voortvarender had kunnen handelen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser te traag is geweest. Nu eiser voor de gevraagde gegevens afhankelijk was van een derde partij, hij verweerder hiervan op de hoogte heeft gesteld en hij verweerder gemotiveerd en voldoende onderbouwd om uitstel heeft gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte wordt verweten dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder in het besluit op bezwaar aan eiser nu juist heeft verweten geen nader uitstel te hebben gevraagd. Het standpunt dat de brief van 12 november 2011 niet tot een ander oordeel kan leiden is ook gelet hierop niet houdbaar.
2.13 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser een maatregel van 10% verlaging van zijn bijstandsuitkering voor de maand december 2011, heeft opgelegd. Het beroep zal gegrond worden verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.14 De rechtbank ziet voorts aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit van 7 december 2011 herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde onhoudbare grondslag als het besluit op bezwaar van 29 februari 2012. Eiser heeft dientengevolge recht op nabetaling van 10% van zijn bijstandsuitkering over de maand december 2011.
2.15 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Deze kosten worden begroot op € 874,- in bezwaar en op € 874,- in beroep.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 29 februari 2012;
3.3 herroept het primaire besluit van 7 december 2012 waarbij aan eiser een maatregel van 10% verlaging van zijn bijstandsuitkering is opgelegd;
3.4 bepaalt dat eiser recht heeft op nabetaling van 10% van de voor hem geldende bijstandsnorm over de maand december 2011;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van in totaal € 1.748,-- te betalen aan eiser
3.6 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42,- aan hem vergoedt.