Ten aanzien van de inhoud.
2.9 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers ontvangen sedert april 2001 aanvullende bijstand/ een AIO-uitkering, eerst vanuit de gemeente Zaanstad, later uitgevoerd door verweerder. In 2010 vond een onderzoek plaats naar de rechtmatigheid van de aan hen verleende (aanvullende) uitkering. Van dit onderzoek is op 8 april 2011 een rapport opgemaakt. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat eiser sedert 1974 voor de helft mede-eigenaar is van onroerende zaken in Turkije waarvan de waarde in 2010 is getaxeerd op € 200.000,- en eisers aandeel dus op € 100.000,- is gewaardeerd. Eiseres blijkt sinds 1993 in Turkije als volledig eigenaar te staan geregistreerd van een vijftal appartementen. De waarde van deze appartementen inclusief bouwgrond is in 2010 getaxeerd op € 250.000,-. Voorts zou sprake zijn van een Turks ouderdomspensioen voor eiseres. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de aanvullende bijstand/ AIO-uitkering die eisers beiden hebben ontvangen met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf april 2001 en het onverschuldigd betaalde teruggevorderd.
2.10 Met ingang van 1 januari 2010 is paragraaf 5.4 in de WWB opgenomen. Met de inwerkingtreding van deze paragraaf is de uitvoering van de (aanvullende) WWB voor 65-plussers en hun echtgenoten, bij de Sociale verzekeringsbank belegd.
2.11 Ingevolge artikel 78i, eerste lid, van de WWB geldt een besluit van het college tot verlening van algemene bijstand aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, dat is genomen vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4, met ingang van die datum als genomen door de Sociale verzekeringsbank op grond van paragraaf 5.4.
2.12 In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Voor de inwerkingtreding van artikel 17 van de WWB gold in dit opzicht artikel 65 van de Algemene bijstandswet, welk artikel eenzelfde strekking had als artikel 17 van de WWB.
2.13 Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2.14 In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de WWB is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.15 Ingevolge, artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.16 Ter beoordeling van de rechtbank staat eerst de vraag of eisers hun inlichtingenplicht op grond van de WWB (en de Abw) hebben geschonden. Vast staat dat eisers vanaf 2001 (aanvullende) bijstand/ AIO-uitkering hebben ontvangen. Vast staat voorts dat eisers vanaf respectievelijk 1974 en 1993 bij de Turkse Belastingdienst staan ingeschreven als (mede)eigenaar van meerdere appartementen. Eisers hebben hiervan nimmer melding gedaan bij de gemeente Zaanstad of verweerder. Het bezit van appartementen in Turkije is onmiskenbaar een gegeven waarvan eisers melding hadden moeten doen bij verweerder, omdat het van invloed kon zijn op hun recht op bijstand. In de formulieren die eisers herhaaldelijk moeten invullen in verband met hun uitkering, wordt ook expliciet gevraagd naar onroerend goed in het buitenland. Naar vaste rechtspraak van de CRvB rechtvaardigt het feit dat de eigendom van een onroerend goed is geregistreerd op naam van een uitkeringsgerechtigde de vooronderstelling dat dit onroerend goed een bestanddeel vormt van diens vermogen. Eisers hebben dienaangaande aangevoerd dat het vermogen uit erfenis is verkregen. Deels behoort het vermogen toe aan broers en zussen en deels behoort het toe aan de kinderen van eisers die de betreffende percelen op naam van eisers hebben laten registreren. Eisers stellen dat zij dan ook voor een veel kleiner deel eigenaar zijn, dan nu wordt aangenomen bij de vaststelling van het vermogen. De rechtbank is echter van oordeel dat deze enkele niet nader onderbouwde stelling van eisers, onvoldoende is om aan te nemen dat eisers hun inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Eisers hebben op geen enkele manier met stukken onderbouwd dat de inschrijving op hun naam zoals geregistreerd bij de Turkse Belastingdienst niet juist zou zijn, dan wel dat de onroerende zaken hen niet zouden toebehoren, maar aan anderen. Eisers zijn er dan ook niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij in de beoordelingsperiode redelijkerwijs niet over de onroerende zaken kon beschikken zodat verweerder uit kon gaan van de registratie zoals bekend bij de Turkse Belastingdienst. De stelling van eisers dat in het onderhavige geval de inlichtingenverplichting niet is geschonden faalt.
2.17 Naar vaste rechtspraak van de CRvB levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
2.18 Eisers stellen zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaken zoals getaxeerd niet juist is. Volgens eisers kleven er diverse gebreken aan het taxatierapport, dan wel aan de wijze waarop dit rapport tot stand is gekomen. Zo is alleen de buitenkant van de appartementen beoordeeld en is er over de binnenkant van de woningen niets bekend. Voorts stellen eisers dat het onderzoek niet uitgebreid genoeg is geweest. Echter, anders dan eisers menen ligt het niet op de weg van verweerder, maar is het juist aan hen om duidelijkheid te geven over de waarde van de onroerende zaken, nu zij immers hebben nagelaten verweerder in te lichten over hun vermogenssituatie. Daarmee is aan verweerder de mogelijkheid onthouden om zich een actueel beeld te vormen van de feiten en omstandigheden die voor de bijstandsverlening van belang zijn. Eisers hebben tegenover het taxatierapport dat namens verweerder is opgesteld geen andersluidend rapport op laten stellen over de waarde van de onroerende zaken. De taxatie namens verweerder is daarentegen tot stand gekomen na onderzoek van de kadastrale gegevens, na bezichtiging van de woning aan de buitenzijde, met inachtneming van de ligging van de woning en van de gegevens over de afmetingen van en de voorzieningen in de woning. De rechtbank is van oordeel dat er hoe dan ook een toereikende grondslag is voor het standpunt van verweerder dat de waarde van de woningen ruimschoots lag boven de geldende vermogensgrens. Eisers hebben op geen enkele manier aangetoond dat de onroerende zaken veel minder waard zouden zijn, zodat de vrij te laten vermogensgrens niet of slechts met geringe mate zou worden overschreden. Met hetgeen eisers hebben aangevoerd hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat hun vermogenssituatie gedurende de periode hier in geding zodanig was dat zij voor aanvullende bijstand in aanmerking kwamen.
2.19 Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van eisers over vanaf april 2001 in te trekken.
2.20 Het vorenstaande betekent ook dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was de ten onrechte verleende bijstand van eisers terug te vorderen. Eisers hebben de hoogte van de terug te vorderen bedragen niet bestreden. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft kunnen maken.
2.21 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.