RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/800452-12
Uitspraakdatum: 31 juli 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Costa Rica),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal 1.414 US dollar wordt verbeurdverklaard.
4.1. (On)rechtmatigheid van de aanhouding
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geschied. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat haar cliënt op basis van een specifieke controle-opdracht is gecontroleerd en dat, nu deze opdracht niet in het dossier is opgenomen, niet kan worden beoordeeld, waaruit de verdenking jegens haar cliënt bestond en/of waarop deze was gebaseerd. Bij gebrek aan inzicht in de controleopdracht dient de aanhouding van haar cliënt als onrechtmatig te worden aangemerkt. Dit brengt mee dat alle onderzoeksresultaten die na de aanhouding zijn verkregen, waaronder de verklaringen van haar cliënt als verdachte afgelegd, van het bewijs moeten worden uitgesloten en dat hij bij gebrek aan enig ander bewijs van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer het volgende. Op grond van de bepalingen van de Algemene douanewet hebben de douanebeambten op Schiphol de bevoegdheid om onder andere reizigers aan een controle te onderwerpen. Anders dan de raadsvrouw meent, is voor een dergelijke controle geen verdenking in de zin van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering vereist. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid - zoals door de officier van justitie ter terechtzitting nader is toegelicht - (het Passengers Operation Centre van) de douane op basis van zogenoemde risicoprofielen en profiling, controleopdrachten uitzet om bepaalde reizigers aan een controle te onderwerpen. Het verweer dient dan ook te worden verworpen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
Op 3 april 2012 is verdachte op de luchthaven Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer aangekomen. Verdachte werd aan een douanecontrole onderworpen. Bij onderzoek van de ruimbagage van verdachte, werd bij een scan een verdikking/verkleuring in de bodem en in de zijkanten van de koffer waargenomen. Bij nader onderzoek aan de koffer werden daarin twee pakketten aangetroffen met een witte substantie die qua kleur en samenstelling op cocaïne leek. Beide pakketten zijn ter analyse verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI heeft geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat, alsmede dat het totaal (netto) gewicht aan cocaïne 1,3 kilogram bedraagt. Verdachte heeft bekend de smokkel te hebben uitgevoerd. Hij wist dat in de koffer cocaïne zat en hij heeft deze koffer bewust van Panama naar Nederland meegenomen.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 3 april 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,3 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een gevangenisstraf als straf in aanmerking komt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient uitgangspunt voor de strafmaat te zijn de categorie ‘standaard’ van de landelijke oriëntatiepunten inzake drugskoeriers. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank aanleiding gezien ten voordele van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat van de organisatie waarvoor verdachte de drugs heeft gesmokkeld een zodanige druk is uitgegaan dat verdachte feitelijk geen andere uitweg zag dan de drugs te smokkelen. Bovendien is het verdachte zelf geweest die telkens het drugsmilieu, bewust heeft opgezocht. Verdachte kan, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, dan ook niet als ‘pakezel’ worden aangemerkt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten in totaal 1.414 US dollar, dient te worden verbeurdverklaard. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte wisselend over dit geldbedrag heeft verklaard. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dit geld van zijn moeder had gekregen, terwijl verdachte bij de Koninlijke Marechaussee heeft verklaard dat dit geld zijn ‘eigen spaarcentje’ betrof. Bovendien stelt verdachte dat hij vanwege grote schulden tot het drugstransport is overgegaan. Het contant op zak hebben van een aanzienlijk geldbedrag valt moeilijk te rijmen met de armlastige situatie waarin verdachte stelt te verkeren. Gelet hierop en nu verdachte heeft verklaard dat hij met het geld zijn (resterende) verblijf in Nederland zou betalen en het doel van de reis naar Nederland de invoer van cocaïne betrof, is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit met behulp van het geld, dat verdachte bij zich had, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- Geld buitenlands, 14 x 100 US dollar;
- Geld buitenlands, 2 x 5 US dollar;
- Geld buitenlands, 4 x 1 US dollar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. J.L. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2012.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.