2. Overwegingen
2.1 Eiseres ontving sinds 7 februari 2011 een uitkering op grond van de WIA naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 77,18 %. De eerste twee maanden heeft zij een bruto uitkering van € 2.852,95 per maand ontvangen. Vanaf 7 april 2011 heeft zij een lagere uitkering ontvangen. Eiseres heeft verweerder bij e-mail van 28 april 2011 medegedeeld dat zij vanaf 18 april 2011 in dienst is getreden bij Stichting [naam] (hierna: [naam]). Eiseres is met [naam] overeengekomen dat zij ongeveer 8 uur per week zou werken tegen een maandsalaris van € 2.044,00 per maand, op basis van een volledige werkweek. Dit is geleidelijk aan vermeerderd. Bij besluit van 11 januari 2012 heeft verweerder de verdiensten van eiseres over de periode van april 2011 tot en met november 2011 vastgesteld. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat de uitkering over die periode te hoog is vastgesteld en eiseres te veel uitkering heeft ontvangen. Bij een tweede besluit van 11 januari 2012 heeft verweerder de onverschuldigd betaalde uitkering, tot het bedrag van € 6.955,77 teruggevorderd.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het haar niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij teveel uitkering ontving. In tegendeel, uit de verklaringen van [naam] en werkcoach [naam] kon eiseres opmaken dat dit niet zo was. Volgens eiseres heeft [naam] haar verteld dat zij het eerste jaar kon bijverdienen, zonder dat die bijverdiensten van invloed zouden zijn op de uitkering. Verder heeft [naam] in een e-mail geschreven dat eiseres er “financieel niet op achteruit zou gaan” als ze zou werken, en in een andere e-mail: “[de uitkering] loopt in de vorm zoals hij nu is tot 7-2-2012, daarna gaat de uitkering veranderen. Dan hangt het af van hoeveel je verdient, hoeveel uitkering je krijgt. Dus ook als zou je met deze baan minder gaan verdienen, het loont voor de WIA altijd.” Daarmee is volgens eiseres bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij naast de WIA-uitkering zou kunnen werken, zonder dat dit consequenties had voor de hoogte van haar uitkering. Verder is haar geen verwijt te maken, omdat zij altijd open met verweerder heeft gecommuniceerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.2 Vast staat dat eiseres sinds 18 april 2011 inkomsten uit arbeid heeft genoten, welke inkomsten zij ook aan verweerder heeft gemeld. Uit artikel 61, eerste lid, van de WIA volgt dat deze inkomsten dienen te worden verrekend met de door eiseres ontvangen WIA-uitkering. Wanneer uit deze berekening blijkt dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld en uitgekeerd, wordt de uitkering ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de WIA door verweerder herzien of ingetrokken.
2.3 De stelling van eiseres dat de terugvordering in strijd is met het vertrouwensbeginsel volgt de rechtbank niet. Hoewel de rechtbank erkent dat eiseres veelvuldig aan verweerder heeft gevraagd om informatie over de invloed van haar inkomen op haar uitkering, is zij van oordeel dat eiseres geen vertrouwen kon ontlenen aan het uitblijven van die informatie. Evenmin heeft zij dat vertrouwen kunnen ontlenen aan de e-mails van [naam]. Voor een gerechtvaardigd en in rechte te honoreren vertrouwen moet namelijk sprake zijn van een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging. Het is begrijpelijk dat de e-mails voor enige verwarring gezorgd hebben, maar van een ondubbelzinnige toezegging daarin is geen sprake. Daaraan zij toegevoegd dat, zelfs als daarvan wel sprake was geweest, dat nog niet zonder meer zou impliceren dat verweerder ook (ten volle) aan de toezegging van de werkcoach zou zijn gebonden. Van een uitspraak van [naam] is niet gebleken. Mocht die echter gedaan zijn zoals eiseres stelt, dan geldt het voorgaande daarvoor onverkort. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
2.4 Intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht kan onder omstandigheden in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarvan kan sprake zijn indien het de betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat de inkomsten uit arbeid van invloed konden zijn op het recht of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald (vergelijk CRvB 16 juli 2010, LJN: BN2197). Eiseres ontving een inkomen voor haar werk bij [naam]. Zij had naar het oordeel van de rechtbank moeten begrijpen dat deze inkomsten invloed zouden hebben op de hoogte van haar WIA-uitkering, onder meer omdat zij daar in het besluit van 10 januari 2011 op is gewezen. In dat besluit staat onder andere: “Vanaf 7 april 2011 is uw uitkering 70 % van uw WIA-maandloon min uw inkomen op dat moment.” Herziening met terugwerkende kracht is in het onderhavige geval dan ook niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.5 Van herziening of intrekking kan verder worden afgezien indien daarvoor dringende redenen zijn (artikel 76, derde lid, van de WIA). Niet is echter gebleken dat er sprake is van zeer bijzondere uitzonderlijke omstandigheden, die tot onaanvaardbare gevolgen van de herziening en daarmee van de terugvordering leiden. Verweerder heeft dan ook terecht de WIA-uitkering van eiseres herzien en op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA het onverschuldigd betaalde teruggevorderd.
2.6 Overigens stelt de rechtbank met verweerder vast dat eiseres geen verwijt treft, nu zij de inkomsten steeds tijdig heeft gemeld aan verweerder. Voor de beoordeling van het bestreden besluit is dat evenwel niet van belang, omdat het besluit niet gebaseerd is op enig verwijt. Wel verdient opmerking dat ter zitting door verweerder is toegezegd dat hij bij een betalingsregeling ten aanzien van de invordering van het bedrag in het bijzonder rekening zal houden met de draagkracht van eiseres.
2.7 Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit op goede gronden.
2.8 Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.