ECLI:NL:RBHAA:2012:BX1431

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/741007-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor dealen in cocaïne en lidmaatschap van een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne en lidmaatschap van een criminele organisatie. De verdachte en zijn medeverdachten hebben gedurende een jaar in de IJmond op professionele wijze en op grote schaal in cocaïne gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een sturende rol had in de drugshandel, waarbij hij en zijn medeverdachten actief gebruikers benaderden en hen hielpen bij het verkrijgen van cocaïne. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden toegewezen, die was opgelegd voor drugshandel in 2010.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, specifiek het handelen in cocaïne. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van 27 maanden geëist, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, telecomonderzoek en observaties bewezen verklaard dat de verdachte samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden en de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/741007-11 en 15/740568-09 (tul)
Uitspraakdatum: 13 juli 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 oktober 2010 tot en met 4 oktober 2011 te Beverwijk en/of Heemskerk en/of Uitgeest en/of Velsen-Noord en/of IJmuiden en/of elders in het arrondissement Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 4 oktober 2011 te Beverwijk en/of Heemskerk en/of Uitgeest en/of Velsen-Noord en/of IJmuiden en/of elders in het arrondissement Haarlem, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die (in elk geval) bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke straf van 3 maanden, opgelegd door deze rechtbank bij vonnis van 12 april 2010.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
In maart 2011 komt bij de Regionale Criminele Inlichtingeneenheid van de politieregio Kennemerland (hierna: C.I.E. Kennemerland) informatie binnen dat [medeverdachte 1] in harddrugs handelt. Hij zou hierbij samenwerken met twee andere personen. Er wordt gebruik gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4]. In de periode van 1 mei 2011 tot en met 6 juni 2011 komen er bij de regiopolitie Kennemerland, basisteam IJmond-Noord, meerdere meldingen binnen dat er vanuit de woning aan de [straatnaam en huisnummer] in Beverwijk gedeald zou worden, vermoedelijk door [medeverdachte 1] en verdachte. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt dat [medeverdachte 1] sinds 7 februari 2011 staat ingeschreven op voornoemd adres. Een buurtbewoner ziet vrijwel dagelijks meerdere keren dat er mensen aan de achterzijde van de woning van [medeverdachte 1] op een muurtje klimmen en hoe deze persoon en een man op het balkon vervolgens onder de balustraden door over en weer iets kleins aan elkaar geven. Ook ziet een bewoner dat er dagelijks meerdere mensen aan de deur komen, die na een paar minuten de woning weer verlaten. Op 25 juli 2011 ontvangt het basisteam IJmond-Noord (hierna: de politie) een proces-verbaal van de C.I.E. Kennemerland met de tekst: '[medeverdachte 1] en [verdachte] dealen in cocaïne en werken hierbij ook samen. [voornaam medeverdachte 1] maakt hierbij gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Hij rijdt in een donkerkleurige Audi stationauto'. Op verschillende tijdstippen is gebleken dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een Audi stationauto, al dan niet samen met verdachte.
Op 1 augustus 2011 wordt er een onderzoek onder de naam 12YMADORA opgestart. In het kader van dit onderzoek zijn de verkeersgegevens van de mobiele nummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] , [telefoonnummer 5], [telefoonnummer 6], [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] opgevraagd en nader onderzocht. Deze nummers waren deels afkomstig uit reeds voorhanden (CIE) informatie en deels afgeleid uit een zogenaamde kruisvergelijking.
Uit een uitgebreide analyse van de telecomgegevens blijkt dat er door een groot aantal afnemers van cocaïne sinds september 2010 gebruik wordt gemaakt van dezelfde, elkaar opvolgende telefoonnummers om (op versluierde wijze) drugs te bestellen. Daarbij valt op dat regelmatig van nummer wordt gewisseld, de nummers worden geplaatst in verschillende telefoontoestellen, de betreffende telefoonnummers ten tijde van de bestellingen rondjes rijden in het gebied van Castricum tot IJmuiden, de betreffende telefoonnummers veel verschillende belcontacten hebben, waarvan een groot deel van de tenaamgestelde nummers bij de politie ambtshalve bekende drugsgebruikers betrof, er verreweg het meeste wordt gebeld tussen 12:00 uur en 01:00 uur en dat er door de telefoons af en toe zogenaamde sms-bombardementen worden verzonden naar alle gebruikers, waarbij dan kennelijk een nieuw nummer wordt doorgegeven. Bij gebruikers is ook bekend dat het telefoonnummer van de deallijn regelmatig wijzigt en zij worden hiervan ook telefonisch op de hoogte gesteld. De deallijn is altijd bereikbaar en gebruiker [gebruiker 1] verklaart dat het een ‘24-uurshandel’ is. Bij de levering van drugs wordt onder meer gebruik gemaakt van huurauto's, die op verzoek van [medeverdachte 1] gehuurd worden door stroman [getuige]. [medeverdachte 1] laat [getuige] ook een Audi op zijn naam zetten.
Onder anderen [gebruiker 2] en [gebruiker 3] kopen in de ten laste gelegde periode cocaïne van zowel verdachte, [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2], die in zijn mond een [voorwerp] draagt en daarom als bijnaam [bijnaam medeverdachte 2]) heeft. Medio 2011 ontstaat er door een kennelijke ruzie een splitsing in de organisatie en de samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waardoor er twee uitlopers ontstaan met aan de ene kant verdachte en [medeverdachte 2] en andere kant [medeverdachte 1]. Beide takken trekken nieuwe leden aan. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 4] om hem te helpen. [medeverdachte 1] werkt [medeverdachte 4] in, geeft hem een ‘dienstauto’, handelshoeveelheden cocaïne en de dealtelefoon en verdachte betrekt [medeverdachte 3] bij de organisatie door [medeverdachte 3] mee te nemen in de auto als hij gaat dealen en later krijgt [medeverdachte 3] van verdachte ook een mobiele telefoon en wikkels met drugs waardoor hij voor gebruikers bereikbaar is en een bestelling kan afhandelen.
De splitsing leidt de rechtbank ook af uit het telecomonderzoek, waaruit blijkt dat er medio 2011 twee bestellijnen ontstaan, zoals hieronder nader wordt toegelicht.
Verdachte, [medeverdachte 2] en later ook [medeverdachte 3] zijn sindsdien voor hun klantenkring achtereenvolgens te bereiken op de nummers [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 7] . De politie constateert op 12 september 2011 hoe [medeverdachte 2] die toen laatstgenoemd telefoonnummer in gebruik had - vanuit de auto van verdachte drugs levert aan [gebruiker 4].
Op 25 september 2011 wordt de stem van de gebruiker van dit nummer herkend als de stem van verdachte en wordt in een volgende gesprek de gebruiker ook [achternaam verdachte] genoemd. Op 30 september 2011 wordt er naar nummer [telefoonnummer 7] gebeld met klachten over de wijze waarop [bijnaam medeverdachte 2] bestellingen afhandelt. Hierop worden vanaf dit nummer door verdachte sms-berichten verstuurd naar 48 verschillende telefoonnummers met teksten als 'Heb weer goeie toppertjes groetjes [bijnaam verdachte]' en 'Ben er weer gr R' . De voornaam van verdachte is [voornaam verdachte] en begint derhalve met een “R”. [gebruiker 1] en [gebruiker 5] bestellen cocaïne bij telefoonnummer [telefoonnummer 5]. [gebruiker 2] belt nummer [telefoonnummer 7] als hij cocaïne wil bestellen en dit nummer staat opgeslagen in zijn telefoon als [voornaam verdachte]@[eerste letter achternaam verdachte] Ook [gebruiker 3] belt [telefoonnummer 7] om cocaïne te kunnen kopen. [medeverdachte 3] heeft bij zijn aanhouding op 4 oktober 2011 een telefoon bij zich waarin het hiervoor genoemde nummer [telefoonnummer 7] is geplaatst.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gebruiken voortaan als deallijn eerst het nummer [telefoonnummer 6] en vervolgens het nummer [telefoonnummer 8]. [gebruiker 2] bestelt ook bij dit laatste telefoonnummer cocaïne. De politie constateert dat op 13 september 2011 [medeverdachte 1], die dit telefoonnummer die dag in gebruik heeft, een bestelling aanneemt en vervolgens een brok cocaïne levert aan [gebruiker 6] en haar 'korting' geeft. [gebruiker 6] bevestigt later telefonisch dat deze cocaïne van goede kwaliteit was, waarop [medeverdachte 1] haar diezelfde dag nog door een drugsrunner een tweede brok laat leveren, wederom tegen gereduceerd tarief.
Als tijdens een gesprek op 4 oktober 2011 om 13.13 uur blijkt dat er onduidelijkheid is ontstaan bij een gebruiker ([voornaam]) omdat er kennelijk “via een ander nummer” SMS-berichten zijn verzonden terwijl [voornaam] had gehoord dat “jullie uit elkaar zijn” geeft [medeverdachte 4] aan dat dit het vaste nummer is. Vervolgens wordt aan de gebruikers via het laatste nummer medegedeeld: “beste vrienden dit is ons vaste nummer en zal altijd actief blijven. We zijn altijd bereikbaar met de juiste service, gr. ” [medeverdachte 4] is bij zijn aanhouding in het bezit van een telefoon met het hiervoor genoemde nummer [telefoonnummer 8]
De telefoonnummers [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 7] ontvangen beide gemiddeld meer dan twintig bestellingen per dag en zijn tot de aanhouding van [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 4 oktober 2011 in gebruik. Verdachte en [medeverdachte 2] worden op een later tijdstip aangehouden.
4.2. Bewijsoverweging
drugsgebruikers als getuigen
De rechtbank heeft voor het bewijs verschillende verklaringen van afnemers gebruikt. Het betoog dat deze verklaringen niet tot het bewijs kunnen dienen omdat zij onbetrouwbaar zouden zijn, - kort samengevat - nu het gaat om verklaringen van drugsgebruikers, wordt verworpen. Niet alleen komen veel van die bij politie en/of rechter-commissaris afgelegde verklaringen op hoofdlijnen overeen, ook vinden zij deels bevestiging in andere bewijsmiddelen, zoals het telecom-onderzoek (o.a. kruisvergelijking), observaties en telefoongesprekken.
periode van samenwerking
Op grond van de verklaringen van afnemers, [getuige] en [medeverdachte 4], alsmede op grond van de bevindingen van het telecomonderzoek acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2] oorspronkelijk samen hebben gewerkt bij het dealen. Hierna zal nog nader worden overwogen dat de rechtbank deze samenwerking aanmerkt als een criminele organisatie. Deze samenwerking dateert van (tenminste) ongeveer een jaar voor de actiedag van 4 oktober 2011, derhalve van oktober 2010. De gebruikers die van hen afnamen, gebruikten aanvankelijk een telefoonnummer dat eindigde op nummer 4865, welk nummer achtereenvolgens werd afgewisseld met een telefoonnummer eindigend op nummer 6988 en een telefoonnummer eindigend op nummer 9666 . Uit verklaringen van [medeverdachte 4], [stroman], [gebruiker 5] en [gebruiker 3] blijkt dat [medeverdachte 1] enerzijds en verdachte en [medeverdachte 2] anderzijds, op enig moment ruzie hebben gekregen en “uit elkaar” zijn gegaan. Uit het telecomonderzoek leidt de rechtbank af dat dit kennelijk medio 2011 is gebeurd, aangezien vanaf dat moment twee verschillende telefoonnummers door de afnemers werden gebruikt, startend in juli 2011 met de nummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 5], welke in augustus 2011 werden opgevolgd door respectievelijk de nummers [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 7]. Laatstgenoemde nummers zijn vanaf 9 september 2011 onder de tap gegaan en op de actiedag aangetroffen bij respectievelijk [medeverdachte 4] [telefoonnummer 8] en [medeverdachte 3] [telefoonnummer 7]. Uit een en ander leidt de rechtbank af dat de hiervoor bedoelde criminele organisatie rond medio 2011 is gesplitst in twee afzonderlijke, kleinere organisaties, die grotendeels op dezelfde manier zijn blijven opereren en dezelfde groep afnemers zijn blijven bedienen. [medeverdachte 1] zocht daarbij vanaf augustus 2011 [medeverdachte 4] aan als nieuwe runner, terwijl verdachte en [medeverdachte 2] samen doorgingen en [medeverdachte 3] vervolgens vanaf 25 september 2011 door hen als nieuwe runner werd gerecruteerd .
criminele organisatie
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en hierin een aandeel hebben ofwel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van dat oogmerk. Een criminele organisatie kenmerkt zich voorts door een zekere bestendigheid of duurzaamheid van het gestructureerde samenwerkingsverband, waarbij niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Dat de samenwerking tussen de verschillende verdachten door de rechtbank wordt aangemerkt als een (in de loop der tijd opgesplitste) criminele organisatie is gelegen in de volgende omstandigheden.
Kern van de organisatie, die tot oogmerk had het dealen in cocaïne, bestond uit [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2], die volgens meerdere getuigen alle drie gedurende langere tijd als dealer hebben opgetreden . Uit meergenoemd telecomonderzoek blijkt dat zij vanaf grofweg eind 2010 tot medio 2011 telefoonnummers deelden waarop de afnemers hun drugs bestelden. Voorts blijkt (daaruit) dat er om de paar maanden van telefoonnummer werd gewisseld - kennelijk om ontdekking te bemoeilijken - hetgeen aan de afnemers werd aangekondigd door middel van zogenaamde SMS-bombardementen. Dagelijks werden gemiddeld zo’n 20 bestellingen per dag gedaan en afgeleverd, waartoe door een of twee van de verkopers met de auto rond werd gereden in het gebied tussen Castricum en IJmuiden. Met de afnemers werd afgesproken op een bepaalde plek (bijvoorbeeld een kinderboerderij of een muziekschool), waarna de afnemer in de auto stapte, de drugs ontving en afrekende, om vervolgens weer uit te stappen. [medeverdachte 1] regelde de auto’s waarmee werd rondgereden en betaalde zijn runner per gewerkte dag uit. Voor de drugs werden vaste prijzen gehanteerd: 20 euro per halve gram en voor betere kwaliteit 25 euro per halve gram. Er werd zelfs reclame gemaakt per sms. Al de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank bewezen dat hier sprake is geweest van een duurzaam en structureel samenwerkingsverband tussen verschillende (elkaar deels afwisselende) deelnemers, gericht op het dealen in harddrugs.
Rechtmatigheid bevel stelselmatige observatie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte op 9 augustus 2011 een bevel stelselmatige observatie heeft gegeven, aangezien op dat moment geen sprake zou zijn van een redelijke verdenking. De CIE informatie van 25 juli 2011 was daarvoor volstrekt onvoldoende, aldus de raadsvrouw.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. In het zogenaamde “methodieken” dossier bevindt zich de “aanvraag bevel stelselmatige observatie” van 6 augustus 2011 met als bijlage het proces-verbaal start onderzoek van 1 augustus 2011. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de officier van justitie op 9 augustus 2011 het bevel gegeven. In de aanvraag wordt verwezen naar de betrouwbaar geachte CIE informatie van 25 juli 2011, waarin staat “[medeverdachte 1] en verdachte dealen in cocaïne en werken hierbij ook samen. [voornaam medeverdachte 1] maakt hierbij gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Hij rijdt in een donkerkleurige Audi stationauto.” Voorts wordt in de aanvraag vermeld dat uit onderzoek was gebleken het betreffende telefoonnummer een pre-paid nummer was en dat [medeverdachte 1] in juni 2011 inderdaad gebruik maakte van een donkerkleurige Audi stationauto.
Naar het oordeel van de rechtbank was de door de CIE op 25 juli 2011 gegeven, betrouwbaar geachte, informatie voldoende concreet en specifiek om een redelijk vermoeden van schuld op te leveren jegens verdachte en [medeverdachte 1]. Hierin werden immers niet alleen de voor- en achternamen van personen genoemd en het feit dat zij zouden dealen in cocaïne, maar ook een specifiek telefoonnummer dat voor dat dealen gebruikt zou worden en soort en kleur van de auto waarin één van die personen zou rijden. Bovendien is deze informatie deels bevestigd door nader onderzoek, alvorens werd besloten tot het starten van een onderzoek en het aanvragen van een bevel stelselmatige observatie jegens deze personen. De door de Opiumwet beschermde belangen, waaronder de veiligheid van de maatschappij en de volksgezondheid, rechtvaardigden deze inbreuk op de privacy van verdachte. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is van een vormverzuim dan ook geen sprake.
observatie 26 september 2011
Ook het betoog van de verdediging dat de observatie van verdachte op 26 september 2011 van bewijs moet worden uitgesloten, aangezien het bevel stelselmatige observatie reeds was verlopen op 23 september 2011, gaat niet op. De betreffende observatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een stelselmatige observatie, aangezien deze slechts gedurende een beperkt aantal uren plaatsvond in de openbare ruimte. Deze observatie leverde slechts een beperkte inbreuk op, waarbij niet of nauwelijks is binnengedrongen in de persoonlijke levenssfeer van verdachte en kan daarom niet worden aangemerkt als stelselmatig. Dat eerder wel een bevel stelselmatige observatie jegens verdachte was afgegeven, maakt dit niet anders.
proces-verbaal van identificatie
De verdediging heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van identificatie van verdachte eveneens van bewijs zou moeten worden uitgesloten, aangezien het onvoldoende zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, gelet op het feit dat de stem van verdachte uitsluitend zou zijn herkend door verbalisant [achternaam verbalisant] die daar niet voor zou zijn opgeleid en bovendien onduidelijk is welk referentiemateriaal deze verbalisant heeft gebruikt. Ook dit verweer wordt verworpen. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat een combinatie van factoren, waaronder stemherkenning maar ook het feit dat de naam [verdachte] in een SMS bericht werd genoemd, alsmede gebruik van de naam [bijnaam verdachte] of “R” en “meneertje, onze [naam vechtsport]”, heeft geleid tot de identificatie. De rechtbank acht de totstandkoming van dit proces-verbaal niet onzorgvuldig. Voor bewijsuitsluiting is geen grond.
rechtmatigheid aanhouding
Tenslotte kan ook het betoog dat de aanhouding onrechtmatig moet worden geacht, nu de rechtmatigheid niet kan worden getoetst omdat geen proces-verbaal van aanhouding voorhanden is, niet worden gevolgd. Ter zitting van 18 januari 2012 heeft de rechtbank de gevangenneming van verdachte bevolen, aan welk bevel de officier van justitie heeft voldaan door verdachte op 1 maart 2012 gevangen te nemen. Hieruit volgt dat de aanhouding op 1 maart 2012 rechtmatig is geschied. De omstandigheden waaronder de aanhouding heeft plaatsgevonden – de verdediging heeft daaromtrent overigens niets aangevoerd en de rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat daarbij belangen van verdachte zouden zijn geschaad – zouden mogelijk aanleiding kunnen zijn voor bijvoorbeeld een klacht bij de politie daarover, maar kunnen aan de rechtmatigheid van de aanhouding niets af doen.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
feit 1
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 4 oktober 2011 te Beverwijk en/of Heemskerk en/of Uitgeest en/of Velsen-Noord en/of IJmuiden en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
feit 2
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 4 oktober 2011 te Beverwijk en/of Heemskerk en/of Uitgeest en/of Velsen-Noord en/of IJmuiden en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in cocaïne. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit. Cocaïne is een stof die gevaarlijk is voor de volksgezondheid. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts pleegt de handel in drugs gepaard te gaan met overlast, zoals in casu ook daadwerkelijk het geval was, gezien de klachten van omwonenden rondom de drugshandel vanuit het huis van [medeverdachte 1] aan de [straatnaam en huisnummer] te Beverwijk.
Met gebruikmaking van een zogenaamde besteltelefoon, op een pre-paid nummer dat regelmatig wisselde, met de kennelijke intentie om buiten het zicht van justitie te blijven, werden door drugsgebruikers bestellingen geplaatst. Deze bestellingen werden in versluierde bewoordingen afgehandeld en vervolgens afgeleverd.
Verdachte heeft kennelijk louter gehandeld uit eigen winstbejag. Hij beschikte over een of meer ‘diensttelefoon(s)’ met daarin de contactgegevens van tientallen afnemers van drugs, die dagelijks en door verschillende personen bediend werden. Men kon 24 uur per dag, zeven dagen in de week, bestellingen doen en het 'werkgebied' van verdachte en zijn medeverdachten strekte zich uit van Castricum tot IJmuiden. Aldus opereerden verdachte en zijn medeverdachten op professionele wijze en op grote schaal. Dit blijkt onder meer uit de grote hoeveelheid afspraken en belcontacten op de zogenaamde deallijnen, zoals die uit het dossier naar voren komen. Sommige gebruikers hebben tientallen tot zelfs honderden keren contact gehad met de verschillende deallijnen. Deze gebruikers werden ook actief benaderd door verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft een sturende rol heeft vervuld in deze drugshandel. Hij heeft daarbij gehandeld uit louter winstbejag en zich geen rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen voor het welzijn van anderen en de gezondheid van personen en de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent verdachte een en ander zwaar aan.
De rechtbank stelt daarbij vast dat, hoewel verdachte eerder is veroordeeld wegens opzettelijke overtreding van de Opiumwet, dit verdachte er kennelijk niet van weerhoudt zich met drugshandel bezig te blijven houden. Sterker nog, verdachte heeft, nog geen half jaar na zijn vorige veroordeling wegens opzettelijke overtreding van de Opiumwet, nota bene tijdens zijn proeftijd, de handel in drugs in de IJmond weer opgepakt. Naar de inschatting van de rechtbank is de kans op herhaling groot.
Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank dan ook aanleiding af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Dit leidt tot oplegging van een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 12 april 2010 in de zaak met parketnummer 15/740568-09 heeft de meervoudige kamer te Haarlem verdachte ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
artikel 2, 10 en 11a van de Opiumwet
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zegge: zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/740568-09 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 (zegge: drie) maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem d.d. 12 april 2010.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mrs. S.C.A. van Kuijeren en E.A. Minderhoud, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2012.
Mr. Minderhoud is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.