RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 189183 / JU RK 12-106
beschikking van de kinderrechter van 30 mei 2012
[naam vader],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.T.E. Gommans, kantoorhoudende te Horst,
[naam moeder],
wonende op een geheim adres in het arrondissement [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.G. Cox, kantoorhoudende te Tilburg.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 30 januari 2012;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 27 april 2012.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2012 in aanwezigheid van de vader bijgestaan door mr. C.T.E. Gommans, mr. J.M.G. Cox en de Raad voor de Kinderbescherming, (hierna: de Raad), vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
Op de zitting is aan de man bijstand verleend door een tolk in de Afghaanse taal.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 2001 in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2007 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Breda van 6 februari 2007.
2.2 Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- [naam minderjarige 1], geboren op [datum] 2001 in de gemeente [plaats]
- [naam minderjarige 2], geboren op [datum] 2003 in de gemeente [plaats].
2.3 De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.
2.4 Bij beschikking van de rechtbank Breda van 16 juli 2008, zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld. Bij beslissing van 7 april 2010 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant besloten de ondertoezichtstelling te beëindigen met ingang van 16 juni 2010.De vader heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen. Dit verzoek is bij beschikking van de kinderrechter te Haarlem van 15 juni 2010 afgewezen.
2.5 Bij beschikking van de kinderrechter te Haarlem van 25 oktober 2010 is de vader geschorst in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen en is de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, locatie Haarlem met ingang van 22 oktober 2010 belast met de voorlopige voogdij over hen voor een termijn van zes maanden.
Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van 4 november 2010.
2.6 Bij beschikking van de kinderrechter te Haarlem van 22 maart 2011 is de schorsing van de vader in de uitoefening van het gezag gehandhaafd en is de voorlopige voogdij over de minderjarigen beëindigd, aangezien de moeder weer in het gezag kon voorzien.
2.7 Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem van 28 april 2011 heeft de strafkamer onder meer bewezen verklaard dat “de vader op 18 oktober 2010 te Zandvoort ter uitvoering van het door de vader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade de moeder van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een hakbijl op het hoofd en/of het lichaam van de moeder heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
De vader heeft hoger beroep aangetekend.
2.8 Bij beschikking van de rechtbank Breda van 21 juni 2011 is het verzoek van de man ten aanzien van het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, evenals het verzoek van de man om een nader onderzoek door de Raad te laten in stellen.
2.9 Bij beschikking van deze rechtbank van 15 september 2011 is het verzoek van de grootouders (vz) tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarigen afgewezen.
2.10 De vader is bij beschikking van de rechtbank van 13 maart 2012 ontzet uit het gezag over de minderjarigen. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag. De vader overweegt appel tegen deze uitspraak in te stellen.
3.1 De vader verzoekt de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en hangende het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van ten hoogste drie maanden.
De vader is van mening dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke belangen en/of hun gezondheid ernstig worden bedreigd.
3.2 De vader maakt zich ernstige zorgen over de geestelijke ontwikkeling van de minderjarigen en wil graag duidelijkheid over hoe het met hen gaat en wie er voor hen zorgt nu hij zelf geen rol in de opvoeding en verzorging kan spelen.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij via derden informatie over de minderjarigen verkrijgt en dat uit deze informatie is gebleken dat het niet goed met hen gaat. Omdat hij door zijn detentie zijn taak als ouder niet kan uitoefenen, ziet hij geen andere mogelijkheid dan een ondertoezichtstelling te vragen, zodat een gezinsvoogd toezicht op de opvoeding van de minderjarigen en de continuïteit van de hulpverlening zal houden.
3.3 De vader is van mening dat uit rapporten van de Raad blijkt dat “de trauma’s en voortdurende angsten (van de minderjarigen, toevoeging Rb.) een ernstige bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de minderjarigen”. Voor de vader is niet duidelijk of de moeder hierop adequaat kan reageren. Ook is de vader van mening dat de moeder door haar eigen problematiek onvoldoende op de situatie rond de minderjarigen kan reageren. Uit de stukken blijkt immers dat de moeder al haar energie nodig heeft om zelf te overleven, zodat de vader zich afvraagt of de moeder gelet op haar psychische toestand wel de noodzakelijke zorg aan de minderjarigen kan bieden.
Omdat de moeder vanwege toekomstige hersteloperaties de zorg en opvoeding van de minderjarigen gedurende enige tijd niet zelf voor haar rekening zal kunnen nemen, vreest de vader dat de moeder geheel vrij spel heeft om de minderjarigen door een van haar familieleden te laten verzorgen, als er geen gezinsvoogd is die voor de keuze van de moeder zijn toestemming moet geven.
De vader stelt voorts dat hij geen contact of omgang met de minderjarigen wil, maar dat hij alleen een garantie wil dat de minderjarigen goed en gezond opgroeien. De vader is van mening dat de moeder pedagogisch tekortschiet en dat de minderjarigen zullen worden blootgesteld aan cultureel bepaalde represailles van de familie van de moeder, dan wel zullen worden onttrokken aan het Nederlandse rechtssysteem. De vader verzoekt de Raad een en ander nader te onderzoeken. Voor zover de rechtbank zijn verzoek zal toewijzen, verzoekt de vader niet Bureau Jeugdzorg te Haarlem met de uitvoering van de maatregel te belasten, maar Bureau Jeugdzorg te Breda, omdat hij geen enkel vertrouwen heeft in de hulpverleningsinstanties in de regio Haarlem.
De moeder heeft bij monde van haar advocaat gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist de door de vader gestelde gronden voor een ondertoezichtstelling. Door de gruwelijke daad van de vader heeft zij enige tijd niet voor de minderjarigen kunnen zorgen, maar vanaf maart 2011 heeft zij de zorg voor de minderjarigen weer op zich genomen en oefent zij ook weer het gezag over hen uit. Voor zover de man stelt dat het niet goed gaat met de minderjarigen en haar, stelt de moeder dat de vader er geheel aan voorbijgaat dat hij degene is die daarvan de oorzaak is. De moeder en [naam minderjarige 1] zijn wekelijks onder behandeling bij het Traumacentrum en deze behandeling/begeleiding duurt nog voort tot begin oktober 2012. Daarnaast heeft de moeder psychologische hulp voor zichzelf ingeschakeld. Gelet op het door de man toegebrachte letsel zal zij in de toekomst nog een aantal hersteloperaties aan haar hoofd en gezicht moeten ondergaan.
De moeder stelt voldoende in staat te zijn nu en in de toekomst voor de minderjarigen te zorgen en dat zij daarbij niet hoeft te worden ondersteund door een gezinsvoogd. Zij wijst er voorts op dat de rechtbank bij beslissing van 15 juni 2010 een eerder verzoek van de man tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen heeft afgewezen. Volgens de moeder probeert de vader door een ondertoezichtstelling feitelijke toegang tot de minderjarigen te krijgen. Gelet op het door de vader gepleegde geweldsdelict tegen haar en het leed dat hij daardoor ook aan de minderjarigen heeft toegebracht, lijkt de vader geen enkel inzicht te hebben in zijn eigen gedragingen en de gevolgen daarvan. De moeder is van mening dat de vader op dit moment geen informatie over de minderjarigen behoort te ontvangen. Een ondertoezichtstelling is er bovendien niet voor bedoeld om via een hulpverlener of een Stichting informatie over de minderjarigen te krijgen.
5.1 Nadat de minderjarigen in juni 2008 onder toezicht zijn gesteld, heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant in april 2010 geconstateerd dat er geen aanleiding was de maatregel te laten verlengen. De vader heeft daarop de kinderrechter te Haarlem verzocht de beschermingsmaatregel wel te verlengen, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter heeft daarbij overwogen dat uit verslagen van de Stichting BJZ Noord-Brabant duidelijk is geworden dat er niet langer sprake is van zorgen die een maatregel zouden rechtvaardigen en daarbij overwogen, dat: “de situatie bij de moeder, haar opvoedingsvaardigheden en betrokkenheid, nooit aanleiding hebben gegeven tot zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen”.
5.3 De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Raad bij de beëindiging van de voorlopige voogdij in maart 2011 evenmin aanleiding heeft gezien voor een ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de Raad aangegeven destijds uitdrukkelijk te hebben beoordeeld of een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. Ook ten tijde van de ontzetting van de vader van zijn gezag over de minderjarigen in maart 2012 heeft de Raad geen aanleiding gezien een beschermingsmaatregel te vragen. Voorts heeft de Raad ter zitting verklaard dat de moeder volledig meewerkt aan het ingezette hulpverleningstraject voor haar en de minderjarigen en dat er vanuit de betrokken hulpverleners geen signalen zijn geuit die een nieuw onderzoek door de Raad rechtvaardigen.
5.3 Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de kinderrechter dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd.
Dat de vader zich zorgen maakt over de minderjarigen is begrijpelijk. Hun moeder is immers slachtoffer van een ernstig geweldsdelict gepleegd door hun vader. Door dit geweldsincident zijn het hoofd en het gezicht van de moeder verminkt. De minderjarigen worden daardoor nog dagelijks met de situatie geconfronteerd en zijn door het geweldsdelict van de vader ernstig getraumatiseerd. Dat de moeder niet adequaat met de situatie van de minderjarigen omgaat, blijkt echter nergens uit. De Raad heeft de situatie bij de moeder meerdere keren, ook na het geweldsdelict van de vader, onderzocht en steeds geen aanleiding tot een ondertoezichtstelling gezien. Dat de situatie nu anders zou zijn is niet komen vast te staan. Dat de vader bij de onderbouwing van zijn zorgen mogelijk wordt gehinderd door het feit dat hem door de moeder en haar hulpverleners geen informatie wordt verstrekt, doet daar niet aan af. Een ondertoezichtstelling is immers geen middel om via derden informatie over de minderjarigen te verkrijgen. Dat de minderjarigen zullen worden blootgesteld aan cultureel bepaalde represailles van de familie van de moeder, dan wel zullen worden onttrokken aan het Nederlandse rechtssysteem, is een standpunt dat de vader in de procedures tussen partijen vaker in heeft genomen. Dat dit risico bestaat is echter niet concreet onderbouwd, laat staan gebleken.
5.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de verzoeken van de vader worden afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Veldhuijzen van Zanten, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.