ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0137

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-2015
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening tegen disciplinair ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 21 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die een disciplinaire maatregel van ontslag had ontvangen. De ambtenaar, verzoekster, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Purmerend, dat haar met ingang van 15 april 2012 oneervol ontslag had opgelegd wegens plichtsverzuim. De voorzieningenrechter oordeelde dat er weliswaar sprake was van plichtsverzuim, maar dat de opgelegde maatregel van ontslag niet evenredig was aan de ernst van het verzuim. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die in totaal € 886,40 bedroegen, en moest de gemeente het door verzoekster betaalde griffierecht van € 156,-- vergoeden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de ambtenaar niet als een 'gewaarschuwde vrouw' kon worden beschouwd, aangezien zij slechts één keer was gewaarschuwd en de disciplinaire maatregel van ontslag te zwaar was in verhouding tot het gepleegde verzuim. Partijen gaven aan de tijd te willen benutten voor onderling overleg over een passende oplossing voor de ontstane situatie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 2015 AW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
21 mei 2012
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.K. Christiaansen, advocaat te Volendam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Blanken, advocaat te 's-Gravenhage.
Tegenwoordig: mr. M. Mateman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 21 mei 2012
Verschenen: Verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Blanken. Voorts was ter zitting aanwezig D. Wissink, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
Bij besluit van 3 april 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder met ingang van 15 april 2012 aan verzoekster de disciplinaire straf van oneervol ontslag opgelegd op grond van artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 26 april 2012 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 21 mei 2012 heeft de voorzieningenrechter:
- het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen;
- het bestreden besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 886,40, waarvan een bedrag van € 874,-- moet worden betaald aan de griffier van de rechtbank en een bedrag van € 12,40 aan verzoekster;
- verweerder gelast het door verzoekster betaalde griffierecht van € 156,-- aan haar te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of in het geval van verzoekster sprake is van (toerekenbaar) plichtsverzuim. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Verzoekster heeft immers gehandeld in strijd met het door verweerder gehanteerde Verzuimprotocol. Zij is gedurende enige tijd ongeoorloofd afwezig geweest en heeft zich toen onbereikbaar gehouden voor verweerder die tevergeefs heeft geprobeerd contact met verzoekster te krijgen om te komen tot werkhervatting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat bedoeld plichtsverzuim haar niet kon worden toegerekend. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat van verzoekster kon worden verlangd dat zij contact opnam met verweerder. De verklaring van de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige kan hieraan niet afdoen. Hij noemt immers uitsluitend de klachten van verzoekster en laat zich niet uit over de mogelijkheid om contact met de werkgever op te nemen.
Omdat sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim, was verweerder bevoegd aan verzoekster een disciplinaire maatregel op te leggen.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de aan verzoekster opgelegde maatregel van disciplinair ontslag evenredig is te achten aan de aard en de ernst van het aan verzoekster verweten plichtsverzuim. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Het plichtsverzuim heeft zich immers in een relatief korte periode voorgedaan. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verzoekster een ‘gewaarschuwde vrouw’ was. Immers, verweerder heeft haar slechts één keer gewaarschuwd, welke waarschuwing werd gegeven in dezelfde periode als de periode waarin het plichtsverzuim plaatsvond. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op het punt van ‘een gewaarschuwd man zijn’ niet op verzoekster van toepassing kan worden geacht, omdat deze jurisprudentie ziet op situaties waarin iemand gedurende een langere periode veelal meerdere keren wordt gewaarschuwd, terwijl er in veel gevallen al één of meer lichtere maatregelen waren opgelegd. Hiervan is in het geval van verzoekster geen sprake. Verweerder heeft een keer gedreigd met opschorting van verzoeksters salaris en dit dreigement vervolgens niet ten uitvoer gebracht. Hierna heeft verweerder onmiddellijk de zwaarste maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag toegepast.
Nu de opgelegde maatregel van disciplinair ontslag niet evenredig is te achten aan de aard en de ernst van het aan verzoekster verweten plichtsverzuim, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
Partijen hebben ter zitting van de voorzieningenrechter aangegeven voornemens te zijn de tussenliggende tijd te benutten om in onderling overleg te treden over een passende oplossing voor de ontstane situatie, waarbij de mogelijkheid tot ontslag op andere gronden zal worden onderzocht.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter in dit geval twee punten toe: een punt voor het verzoek en een punt voor het verschijnen ter zitting. Elk punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Het gewicht van de zaak is gemiddeld. Omdat ten behoeve van verzoekster een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Daarnaast komen de door verzoekster opgevoerde reiskosten tot een bedrag van € 12,40 voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten moeten worden betaald aan verzoekster.
Tot slot gelast de voorzieningenrechter verweerder om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 156,-- aan haar te vergoeden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.