ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0135

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2020
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging uitkering op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 24 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 17 februari 2012 beëindigd zag. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker ten tijde van de beëindiging niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente Zaanstad. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de kans van slagen van het bezwaar van verzoeker. Hij heeft vastgesteld dat verweerder op basis van een huisbezoek op 15 februari 2012 tot de conclusie is gekomen dat verzoeker niet in de gemeente Zaanstad woonde. Tijdens dit huisbezoek werd een vrouw aangetroffen die verklaarde dat zij met haar echtgenoot en kind in de woning verbleef. Verzoeker heeft betwist dat deze vrouw in zijn woning woonde, maar heeft nagelaten om bewijs te leveren in de vorm van een verklaring van de vrouw of haar echtgenoot.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat de schets die verzoeker had gemaakt van zijn woning niet overeenkwam met de feitelijke situatie, en dat verzoeker geen recente administratie kon tonen die zou wijzen op zijn hoofdverblijf in de gemeente. Gezien deze feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder de nieuwe Wwb-aanvraag van verzoeker met voortvarendheid zal afhandelen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 2020 WWB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
24 mei 2012
in de zaak van:
[naam verzoeker],
naar eigen zeggen wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 24 mei 2012
Verschenen: Verzoeker in persoon, bijgestaan zijn gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
Bij besluit van 2 april 2012, verzonden 3 april 2012, (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoeker in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 17 februari 2012 beëindigd (de voorzieningenrechter begrijpt: ingetrokken).
Hiertegen heeft verzoeker op 27 april 2012 een bezwaarschrift ingediend. Op dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting heeft verzoeker het verzoek met registratienr. AWB 12-1630 ingetrokken.
Bij mondelinge uitspraak van 24 mei 2012 heeft de voorzieningenrechter het (gehandhaafde) verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
In deze procedure staat de vraag centraal of het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de conclusies die verweerder aan het eind van zijn onderzoeksrapportage heeft opgenomen (productie 14) en op grond waarvan verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker in de in het geding zijnde periode zijn hoofdverblijf niet in de gemeente [woonplaats] had.
In bedoelde conclusies is onder meer opgenomen, dat medewerkers van verweerder op 15 februari 2012 in de woning van verzoeker in [woonplaats] een vrouw hebben aangetroffen, genaamd [naam 1]. Zij verklaarde in het Engels dat zij toen ongeveer twee weken in de woning woonde met haar echtgenoot, [naam 2] en hun kind. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat van het gesprek met [naam 1] geen apart verslag is opgemaakt, terwijl evenmin duidelijk is geworden of zij al dan niet goed Engels sprak. De voorzieningenrechter acht het echter wel aannemelijk dat de betrokken bijstandsconsulent van verweerder in staat is om in het Engels onderscheid te maken tussen ‘wonen’ en ‘logeren’ en tussen ‘twee dagen’ en ‘twee weken’. Nu verzoeker de gang van zaken met betrekking tot het bewuste gesprek betwist, had het op zijn weg gelegen om te komen met een (schriftelijke) verklaring van [naam 1] of [naam 2]. Dit heeft verzoeker nagelaten.
Voorts heeft verweerder er in zijn conclusies op gewezen dat de schets die verzoeker in de spreekkamer heeft gemaakt, niet overeenstemt met de feitelijke situatie in verzoekers woning ten tijde van het huisbezoek. Er bleken meer meubelen aanwezig dan verzoeker had getekend. Verzoeker heeft hierover verklaard dat hij niet goed kan tekenen. Dit kan echter niet aan verweerders conclusie afdoen, te meer daar medewerkers van verweerder verzoeker bij het tekenen wat hebben geholpen.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat [naam 2] zijn medicijnen is vergeten en dat verzoeker deze vervolgens in een lade heeft gelegd. Uit de rapportage van het huisbezoek van 17 februari 2012 komt echter naar voren dat verzoeker aanvankelijk over deze medicijnen verklaarde dat deze van hem waren. Toen hij werd geconfronteerd met het feit dat de naam van [naam 2] op het medicijndoosje stond, kon hij hierover geen verklaring geven. De voorzieningenrechter acht verzoekers ter zitting afgelegde verklaring dan ook ongeloofwaardig.
Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker veelvuldig buiten [woonplaats] pintransacties verricht. Daarnaast komt uit het verslag van het huisbezoek naar voren dat verzoeker geen recente administratie kon tonen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat als verzoeker wel zijn hoofdverblijf zou hebben gehad in zijn woning in [woonplaats], de aanwezigheid van recente administratie voor de hand had gelegen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, kan niet worden gezegd dat verzoekers bezwaar een redelijke kans van slagen heeft., nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker in de in geding zijnde periode niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente [woonplaats]. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Verzoeker heeft inmiddels een nieuwe Wwb-aanvraag ingediend. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder deze aanvraag met voortvarendheid zal afhandelen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.