ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0133
Rechtbank Haarlem
- Voorlopige voorziening
- W.J. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening AWBZ-zorg voor zoon
In deze zaak hebben verzoekers, ouders van een zoon geboren in 2010, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend nadat hun aanvraag voor zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op 21 juni 2012 uitspraak gedaan. Verweerder, de raad van bestuur van het Centrum indicatiestelling zorg, had op 28 oktober 2011 het primaire besluit genomen om de aanvraag van verzoekers af te wijzen. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 31 januari 2012, waarin het bezwaar van verzoekers ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 21 juni 2012 hebben verzoekers hun standpunt toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en medewerkers van de Stichting MEE aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft de vraag beantwoord of deelname aan een vroegbehandelingsprogramma in een revalidatiecentrum voldoende adequaat is voor de zoon van verzoekers. Verzoekers betoogden dat dit programma geen adequate zorg biedt en vroegen om een indicatie voor opvang in een kinderdagcentrum. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de revalidatiearts onvoldoende aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de Zorgverzekeringswet een wettelijke voorziening is die voorligt op AWBZ-zorg in dit geval. Verzoekers hebben aangegeven dat zij in de beroepsprocedure met nadere medische verklaringen willen komen om hun standpunt te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de zaak voor verdere behandeling in de toekomst open gelaten.