In rechtsoverweging 2.14 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank verwezen naar onderdeel 1.4 van de nota van toelichting van het per 1 januari 2009 gewijzigde Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna het Besluit), waarin staat dat de nieuwe functie begeleiding op grond van de AWBZ zich beperkt tot het doel zelfredzaamheid en dat het andere, bij de oude functie begeleiding eveneens gebruikelijke, doel maatschappelijke participatie naar de mening van het kabinet niet behoort tot de onbetwistbare AWBZ-zorg en derhalve niet tot het domein van de AWBZ maar tot andere domeinen, waaronder de WMO.
In artikel 6, eerste lid van het Besluit, zoals dat geld sinds 1 januari 2009 en voor zover hier van belang, is bepaald dat begeleiding omvat, door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een lichamelijke of zintuigelijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid en het bewegen of verplaatsen. In het tweede lid van voormeld artikel is bepaald dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op de bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
Uit de voormelde bepalingen, bezien in het licht van de nota van toelichting van het per 1 januari 2009 gewijzigde Besluit, begrijpt de rechtbank dat begeleiding van een persoon gericht op diens maatschappelijke participatie sinds 1 januari 2009 niet langer tot het domein van de AWBZ behoort en dat de begeleidende activiteiten die nog wel tot dat domein behoren, strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde. Niet in te zien valt dat de begeleiding van [naam] voor zover die wordt ingezet op de plaatsen buitenshuis waar hij (sociale) activiteiten verricht er toe strekt opname in een instelling of verwaarlozing te voorkomen. Het gaat hier louter om activiteiten die verband houden met maatschappelijk participatie van een persoon. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, WMO behoort het college van burgermeester en wethouders voor beperkingen op dat terrein compensatie te bieden en daarbij past, naar het oordeel van de rechtbank, geen onderscheidt tussen beperkingen die betrekking hebben op het vervoer van en naar de (sociale) activiteiten en beperkingen die betrekking hebben op zelfredzaamheid tijdens die activiteiten.
2.7 Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder het in rechtsoverweging 2.14 van de tussenuitspraak vermelde motiveringsgebrek niet (geheel) heeft hersteld.
2.8 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Dat betekent dat verweerder, alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen, dient te beoordelen welk aantal uren begeleiding nodig is bij de (sociale) activiteiten buitenshuis die [naam] wekelijks verricht en waarheen hij vervoerd moet worden. Daarbij overweegt de rechtbank, dat haar het door de medisch adviseur van Scio vermelde aantal van vier activiteiten per week niet onredelijk voorkomt als zijnde het aantal buitenshuis gelegen activiteiten dat voor [naam] benodigd is om hem te compenseren in de beperkingen die hij ondervindt bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden. Bij de voormelde beoordeling dient verweerder te betrekken hetgeen eiser daarover in zijn brieven van 24 mei 2011 en 19 april 2012 naar voren heeft gebracht.
2.9 Ten slotte overweegt de rechtbank, dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat eiser ter verkrijging van het pgb dat door verweerder in zijn brief van 12 maart 2012 in het vooruitzicht is gesteld en dat betrekking heeft op de begeleiding van [naam] tijdens diens vervoer naar en van de bestemming van zijn (sociale) activiteiten buitenshuis nog een nieuwe aanvraag moet indienen, zoals verweerder in zijn voormelde brief lijkt te suggereren. Die voorziening valt immers, naar het oordeel van de rechtbank, binnen het bereik van de aanvraag zoals die door eiser op 16 juli 2010 al is gedaan en zoals die aanvraag door de rechtbank is omschreven in rechtsoverweging 2.11 van de tussenuitspraak.
2.10 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De ingevolge het Besluit Proceskosten Bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zienswijze van 23 april 2012, waarbij de zwaarte van de zaak als gemiddeld wordt aangemerkt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak en met in achtneming daarvan opnieuw op het bezwaar te beslissen.
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.092,50 te betalen aan eiser ;
3.5 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- aan hem vergoedt.