RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 549786 / CV EXPL 12-2142
datum uitspraak: 21 juni 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
De vennootschap naar Pools recht B&B Products Sp.z.o.o.
te Warschau, Polen
eisende partij
hierna te noemen B&B Products
gemachtigde mr. D. de Jong
De vennootschap naar Duits recht KCB UMA GmbH
te Frechen, Duitsland
gedaagde partij
hierna te noemen KCB UMA
gemachtigde mr. P. de Jong Schouwenburg
B&B Products heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen KCB UMA.
Hierop heeft KCB UMA bij incidentele conclusie de bevoegdheid (internationale rechtsmacht) van de kantonrechter betwist en geconcludeerd tot onbevoegdverklaring.
Daarop heeft B&B Products geantwoord in het incident.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
B&B Products vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de volgens haar tussen partijen bestaand hebbende agentuurrelatie is geëindigd op 1 februari 2012, althans op een nader vast te stellen datum, met veroordeling van KCB UMA om aan B&B Products te betalen een bedrag van € 296.833,-- met rente en kosten.
De beoordeling van de bevoegdheid.
B&B Products grondt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op het bepaalde in artikel 5 aanhef en onder 1. van de Verordening (EG) nr. 44/2001, verder te noemen de EEX-verordening. Stellende dat het in deze zaak gaat om de afwikkeling van een ‘sedert ruim tien jaar’ tussen partijen bestaand hebbende agentuurrelatie, waarbij de werkzaamheden van B&B Products ‘zich in Nederland afspeelden en wel bij afnemers, d.w.z. voor het overgrote deel bij Albert Heijn B.V. in Zaandam’, meent B&B Products, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 11 maart 2010 in de zaak Domberger GmbH/Silva Trade SA (NJ 2010, 522), dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de kantonrechter te Zaandam bevoegd is in deze zaak te beslissen.
KCB UMA betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en daarmee ook de bevoegdheid van de kantonrechter te Zaandam. Daartoe wordt aangevoerd dat er geen enkele contractuele relatie, zoals door B&B Products bedoeld, tussen partijen bestaat noch heeft bestaan. Volgens KCB UMA bestaat er geen goede grond om af te wijken van de hoofdregel, verwoord in artikel 2 van de EEX-verordening, welke erin voorziet dat KCB UMA in beginsel niet mag worden afgetrokken van de rechter van haar woonplaats.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Aan B&B Products moet onmiddellijk worden toegegeven, dat uit het door haar aangehaalde arrest in de zaak Domberger GmbH/Silva Trade moet worden afgeleid, dat de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 5 aanhef en onder 1 van de EEX-verordening in deze zaak rechtsmacht heeft, indien zou komen vast te staan dat er in deze zaak inderdaad sprake is geweest van een agentuurrelatie tussen partijen, mits de uit die relatie voortvloeiende diensten hoofdzakelijk werden verricht binnen Nederland.
Anders dan door B&B Products aangenomen (conclusie van antwoord in het incident onder 1.), is het echter niet juist dat de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter volgens de EEX-verordening enkel mag worden beoordeeld ‘naar de stellingen in de dagvaarding van de eisende partij.’ Zoals volgt uit het arrest van het Europees Hof van Justitie van 4 maart 1982 in de zaak Effer/Kantner (NJ 1983, 508), moet de aangezochte rechter ‘zelfs ambtshalve’ de belangrijkste voorwaarden voor zijn bevoegdheid toetsen, in het licht van door de betrokken partij verstrekte overtuigende en relevante gegevens, waaruit het al dan niet bestaan van de overeenkomst blijkt. Dat in het bijzonder (ook) als de totstandkoming van de overeenkomst waarop de vordering is gebaseerd, tussen partijen in geschil is, zoals in de onderhavige zaak het geval is. Zou de rechter daarbij geen acht mogen slaan op wat de gedaagde partij daartegen te berde mocht brengen, dan zou het gevaar bestaan dat de hoofdregel van artikel 2 van de EEX-verordening te gemakkelijk wordt omzeild, doordat de eisende partij –om bevoegdheid als gevolg van artikel 5 aanhef en onder 1 van de EEX-verordening te scheppen- slechts zou hoeven te beweren dat een van artikel 2 afwijkende, rechtsmacht scheppende overeenkomst bestaat.
Waar het dus op neerkomt is, dat de kantonrechter wel degelijk moet onderzoeken of de contractuele relatie, waarop B&B Products haar vordering grondt, bestaat of heeft bestaan. Daarbij heeft wel te gelden, dat B&B Products ter zake moet hebben voldaan aan haar stelplicht. Dat heeft B&B Products echter niet gedaan. Mede gelet op het door KCB UMA gevoerde verweer, kon B&B Products naar het oordeel van de kantonrechter in dit stadium van de procedure niet volstaan met haar wel erg summiere onderbouwing van de gestelde contractuele relatie. Haar in algemene bewoordingen vervatte bewijsaanbod komt al daarom al niet aan de orde.
Samenvattend wordt geoordeeld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter, waarmee de onbevoegdheid van de kantonrechter te Zaandam is gegeven.
Over de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
De kantonrechter verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen.
B&B Products wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van KCB UMA tot op heden begroot op € 800,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.