zaaknummer / rolnummer: 182199 / HA ZA 11-700
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. M.J. Meijer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILGENHAEGE VERMOGENSBEHEER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Schram.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser] (mannelijk enkelvoud) worden genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk [A] en [B]. Gedaagde zal Wilgenhaege worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 5 april 2012, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.1. In juni 2006 hebben [eiser] en Wilgenhaege een overeenkomst tot vermogensbeheer gesloten (hierna: “de overeenkomst”), waarbij [eiser] aan Wilgenhaege opdracht geeft en volmacht verleent om voor zijn rekening en risico het beheer over het (via Wilgenhaege belegde) vermogen van [eiser] uit te oefenen. In de overeenkomst is in Hoofdstuk 1 onder meer het volgende opgenomen:
“BELEGGINGSBELEID BEHOUDEND
Doel:
Het beleggingsbeleid is gericht op het genereren van een hoog direct inkomen uit het belegde vermogen bij een laag koersrisico van de portefeuille.
Asset Allocation:
Deze doelstellingen worden nagestreefd door middel van een spreiding van de portefeuille over verschillende asset categorieën. Deze categorieën beslaan, maar zijn niet noodzakelijkerwijs beperkt tot aandelen, preferente aandelen, staatsleningen en leningen van de lokale overheden en de waterschapsbank, converteerbare obligaties, reverse convertibles, bedrijfsobligaties, speciaal gestructureerde notes (zoals click- en garantiefondsen), hedgefunds, vastgoedaandelen en liquiditeiten.
Inkomen uit vermogen:
De samenstelling van de portefeuille is zodanig dat direct inkomen wordt gegenereerd. Dit direct inkomen is samengesteld uit de opbrengsten van rente en dividenden en ontvangen optiepremies minus betaalde optiepremies.
Risico:
Het beheer van de portefeuille is gericht op het genereren van positieve rendementen op de lange termijn, bestaande uit direct inkomen en te realiseren koerswinsten. Dit wordt nagestreefd door het vermogen op een defensieve manier in de verschillende assets te beleggen en risico’s waar nodig af te dekken. Het is echter mogelijk dat de waarde van de beleggingen daalt als gevolg van koersdalingen van de effecten.
Verdeling van het vermogen binnen de volgende bandbreedtes, naar inzicht van de beheerder:
Effect Minimum Maximum
Aandelen (incl. pref. aandelen) 0% 30%
Converteerbare obligaties 0% 30%
Reverse convertibles 0% 25%
Bedrijfsobligaties 0% 60%
Staatsobligaties 0% 60%
Vastgoedaandelen 0% 25%
Defensieve optiestrategieën 0% 40%
Special Structured Notes 0% 25%
Futures 0% 0%
Hedgefunds 0% 30%
Cash 0% 100%
2.2. In Hoofdstuk 5 van de overeenkomst is het volgende vermeld:
“KENMERKEN VAN EFFECTEN EN DAARAAN VERBONDEN SPECIFIEKE RISICO’S
In dit boekje is een beschrijving opgenomen van effecten die in uw portefeuille zouden kunnen voorkomen. Dit boekje wordt bij de beheerovereenkomst (gratis) aan u verstrekt.”
2.3. In verband met de totstandkoming van de overeenkomst heeft [eiser] een vragenlijst ten behoeve van het cliëntprofiel, een zogenaamd ‘ken-uw cliënt formulier’, (hierna de “vragenlijst”) ingevuld. Op de vragenlijst heeft [eiser] onder meer de volgende antwoorden aangekruist:
- Hij had langer dan 10 jaar ervaring met beleggen;
- Voornaamste doel van het te beleggen vermogen was het gebruiken als aanvulling op het huidige (pensioen)inkomen;
- Het totale vrije beschikbare vermogen in spaargelden, aandelen, obligaties, beleggingsfondsen en derivaten bedroeg meer dan € 750.000;
- Het totaal bruto jaarinkomen uit arbeid, pensioen, beleggingen (huur, dividend, rente) was lager dan € 150.000 en hoger dan € 75.000;
- Minder dan 10% van het jaarinkomen werd gebruikt voor het afbetalen van schulden.
- Het te beleggen geld was afkomstig uit eigen middelen;
- [eiser] verwachtte dat het inkomen over 5 jaar ongeveer gelijk zou blijven.
2.4. In verband met de uitvoering van de overeenkomst heeft [eiser] een bankrekening geopend bij Theodoor Gilissen Bankiers. Begin augustus 2006 heeft hij een bedrag van € 400.000 naar deze bankrekening overgemaakt.
2.5. Per e-mail van 25 september 2006 heeft [A] Wilgenhaege verzocht om de in de portefeuille van [eiser] opgenomen participatie in 20 stuks Wilgenhaege Stedekroon, ongedaan te maken.
2.6. Op 19 juni 2009 heeft [eiser] de vermogensbeheerrelatie opgezegd.
2.7. In de periode van 1 augustus 2006 tot de opzegging van de overeenkomst heeft [eiser] een bedrag van € 24.000 aan dividend ontvangen. In deze zelfde periode heeft hij 35 maal een bedrag van € 2.000 onttrokken en eenmalig, in september 2008, een bedrag van € 30.000 (in totaal derhalve € 100.000). Op 30 juni 2009 was de portefeuille van [eiser], na de onttrekkingen, € 231.191 waard. In oktober 2009 had de portefeuille een waarde van € 218.392.
2.8. Bij brief van 4 november 2009 heeft [eiser] bij Wilgenhaege een klacht ingediend ten aanzien van het beheer van zijn portefeuille en heeft hij Wilgenhaege aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Op 8 april 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en Wilgenhaege, van welk gesprek [eiser] een verslag heeft gemaakt in de vorm van een brief aan Wilgenhaege van 22 april 2010. Bij brief van 23 augustus 2010 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] Wilgenhaege opnieuw aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden schade. Bij brief van 16 september 2010 heeft Wilgenhaege een voorstel gedaan voor een oplossing in der minne van het gerezen geschil. [eiser] heeft dit voorstel afgewezen.
3.1. [eiser] vordert, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat Wilgenhaege toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [eiser], dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
II. veroordeling van Wilgenhaege tot vergoeding van de als gevolg hiervan door [eiser] geleden vermogensschade tot een door de rechtbank in goede justitie te begroten bedrag, dan wel nader op te maken bij staat;
III. veroordeling van Wilgenhaege in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Wilgenhaege toerekenbaar is tekortgeschoten, althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd, door bij de uitvoering van de overeenkomst zich niet te gedragen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend professional, waardoor zij niet de zorg van een goed opdrachtnemer als bedoeld in artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) in acht heeft genomen. In de dagvaarding heeft [eiser] de verwijten die hij Wilgenhaege maakt als volgt nader geformuleerd: Wilgenhaege (1) heeft niet de zorgplicht in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk denkend vermogensbeheerder verwacht had mogen geworden, nu zij het risico van de beleggingen veel te laag heeft ingeschat, (2) heeft [eiser] effectenposities laten innemen die in strijd zijn met het beoogde en gekozen beleid, waarbij Wilgenhaege tevens heeft nagelaten [eiser] (vooraf) deugdelijk te informeren over de risico’s die hij zou lopen met deze andere vorm van beleggen, (3) heeft nagelaten [eiser] te beschermen tegen de gevaren van gebrek aan eigen inzicht, (4) is posities aangegaan die de portefeuille in waarde niet toelieten, (5) heeft nagelaten [eiser] te waarschuwen voor de bij hem aanwezige vergaande koersrisico’s in de portefeuille, nu de samenstelling van de portefeuille van [eiser] niet voor hun situatie passend was, (6) heeft [eiser] onvoldoende geïnformeerd, waardoor [eiser] niet in staat was zelf de schade te beperken, en (7) heeft geweigerd en verzuimd schadebeperkende maatregelen tijdig door te voeren, waardoor het verlies maar kon oplopen.
3.3. Wilgenhaege voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Wilgenhaege voert (ten aanzien van de door [eiser] specifiek bekritiseerde beleggingen) allereerst aan dat [eiser] het recht heeft verwerkt om te klagen over de uitvoering van de overeenkomst, nu hij de overeenkomst op 19 juni 2009 heeft opgezegd en zich pas in november 2009 heeft beklaagd over transacties die in 2007-2008 hebben plaatsgevonden.
4.2. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Wilgenhaege heeft dergelijke omstandigheden niet gesteld, noch zijn deze anderszins gebleken, zodat de rechtbank dit beroep op rechtsverwerking verwerpt.
4.3. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat de onder 3.2 geformuleerde verwijten die hij Wilgenhaege maakt, in wezen neerkomen op de volgende twee grondverwijten.
4.3.1. In de eerste plaats verwijt [eiser] aan Wilgenhaege dat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplicht. Wilgenhaege had hem, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst en ook tijdens de uitvoering van de overeenkomst, mede gezien het beleggingsdoel en gezien ook zijn gebrek aan deskundigheid en ervaring, duidelijker moeten waarschuwen voor de specifieke risico’s van het door Wilgenhaege gehanteerde beheerbeleid en de individuele beleggingstransacties (verwijten 2, 3, 5 en 6). [eiser] heeft, in dit kader, ter comparitie ook op de omstandigheid gewezen dat hij gedurende een periode van zestien maanden geen contact heeft kunnen hebben met Wilgenhaege, als gevolg van interne personele strubbelingen bij Wilgenhaege.
4.3.2. In de tweede plaats stelt [eiser] dat Wilgenhaege de risico’s van de portefeuille verkeerd heeft ingeschat en posities is aangegaan, die in strijd zijn met het overeengekomen beleggingsbeleid (verwijten 1, 2, 4, en 7). Ter comparitie heeft [eiser] dit nog aangevuld met de stelling dat een beleggingsbeleid is gevoerd dat onvoldoende aansloot bij zijn cliëntprofiel, risicoprofiel en beleggingsdoel. In dit kader verwijst [eiser] naar de omstandigheid dat buitenlandse aandelen in de portefeuille zijn opgenomen in plaats van bijvoorbeeld Shell aandelen en dat is belegd in fondsen van Wilgenhaege zelf.
4.4. Wilgenhaege verweert zich en betoogt gemotiveerd dat zij weldegelijk aan haar informatieverplichtingen jegens [eiser] heeft voldaan. De door [eiser] ingevulde vragenlijst gaf het beeld van een belegger die ervaren en (relatief) vermogend is, niet financieel afhankelijk van zijn portefeuille, en met een middellange horizon. De in de vragenlijst gegeven ruimte voor het maken van aantekeningen en opmerkingen heeft [eiser] niet benut. Aan [eiser] is een brochure verstrekt met informatie over beleggen. Ook wist Wilgenhaege dat [A] een gepensioneerd psychiater was, die laatstelijk directeur was geweest van een GGZ-instelling, hetgeen duidt op een grote maatschappelijke ervaring en een academisch werk- en denkniveau. Wilgenhaege mocht voorts erop vertrouwen dat de antwoorden die [eiser] had ingevuld in de vragenlijst juist en ook volledig waren. Daar komt nog bij dat [A], hetgeen volgt uit een overgelegde productie, zijn portefeuille actief volgde en ook ingreep als iets hem niet beviel, aldus Wilgenhaege.
4.5. Ten aanzien van de beleggingsportefeuille, voert Wilgenhaege aan behoudend te hebben belegd, op de wijze zoals was overeengekomen en vastgelegd in hoofdstuk 1 van de overeenkomst. Zij heeft zich aan de overeengekomen asset allocatie gehouden en heeft aldus binnen de grenzen van de overeenkomst en met inachtneming van de doelstelling het beheer gevoerd. Ten bewijze hiervan heeft zij als productie een overzicht overgelegd, waaruit volgt dat de asset allocatie zich op 1 januari 2009 tussen de afgesproken bandbreedten bevond. Op basis van de overeenkomst kon en mocht [eiser] niet ervan uitgaan dat gegarandeerd een bepaald rendement zou worden behaald. Een dergelijke garantie is niet afgegeven en kon ook helemaal niet worden afgegeven. Voorts geldt dat de tussentijdse beleggingsverliezen niet zijn veroorzaakt door gebrekkig beheer van de portefeuille, maar door de impact van de kredietcrisis. Dat Wilgenhaege het vermogen van [eiser] wel degelijk behoudend heeft belegd, blijkt ook uit het feit dat de portefeuille van [eiser] aanzienlijk minder verlies heeft geleden dan de AEX-index. Voor zover [eiser] specifieke onderdelen van de portefeuille bekritiseert, geldt dat de prestaties van een vermogensbeheerder bezien moeten worden vanuit de gehele portefeuille - nog daargelaten dat de verwijten ten aanzien van specifieke beleggingen niet opgaan en dat [eiser] bovendien heeft nagelaten tijdig te klagen als bedoeld in art. 6:89 BW, aldus nog steeds Wilgenhaege.
4.6. De rechtbank oordeelt als volgt. Op Wilgenhaege rustte als vermogensbeheerder een bijzondere zorgplicht jegens [eiser], die moet worden aangemerkt als particuliere belegger. Op haar rustte de verplichting om [eiser] te informeren over en te waarschuwen voor de risico’s van beleggen, voor de gekozen asset allocatie en meer specifiek voor de risico’s van de diverse beleggingsproducten. De omvang van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waaronder onder meer de deskundigheid van de cliënt en diens inkomens- en vermogenspositie.
4.7. [eiser] moet worden geacht afdoende van de risico’s op de hoogte te zijn geweest. Wilgenhaege heeft [eiser] de vragenlijst ten behoeve van het cliëntprofiel laten invullen. Voorts heeft hij het boekje “kenmerken van effecten en daaraan verbonden specifieke risico’s” ontvangen. Het tekenen van de vragenlijsten en het ontvangen van brochures is in beginsel onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] zich voldoende de risico’s verbonden aan de beleggingsconstructie realiseerde. Daarvoor zijn de waarschuwingen immers te algemeen en onvoldoende toegespitst op de specifieke risico’s van de diverse aangeboden beleggingsproducten. Dit ligt in deze zaak echter anders, nu geconcludeerd moet worden dat [A] ruime ervaring heeft met beleggen, terwijl hij daarnaast als academicus geacht moet worden voldoende intellectuele capaciteiten te hebben. De rechtbank leidt dit niet alleen af uit de vragenlijst die [A] heeft ingevuld maar ook uit het gegeven dat [A] de ontwikkelingen in zijn portefeuille volgde en ook zelf Wilgenhaege aanwijzingen gaf. De rechtbank verwijst hiervoor naar de e-mail van 25 september 2006 van [A] en naar de onttrekking van € 30.000 aan zijn portefeuille. Bij deze stand van zaken had het op de weg van [eiser] gelegen om, indien hij de verkregen informatie niet zou hebben begrepen, nadere uitleg te vragen omtrent de risico’s van de beleggingsproducten. [eiser] heeft niet gesteld dat hij om deze nadere uitleg heeft gevraagd zonder daarop een antwoord te krijgen, noch is dit anderszins gebleken.
4.8. [eiser] heeft nog wel gesteld dat hij gedurende anderhalf jaar geen contact kon krijgen met de door Wilgenhaege aangewezen contactpersonen. Wilgenhaege heeft dit tijdens de comparitie van partijen op zich erkend. De rechtbank is van oordeel dat een vermogensbeheerder als Wilgenhaege zorg moet dragen voor een goede bereikbaarheid van de door haar aangewezen contactpersonen. De enkele omstandigheid dat contactpersonen niet bereikbaar zijn, leidt echter nog niet tot aansprakelijkheid. Daarvoor is meer nodig, zoals vermogensschade, die als gevolg van het niet bereikbaar zijn van contactpersonen is geleden. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij direct schade heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat contactpersonen niet of moeilijk bereikbaar waren, gaat de rechtbank dan ook aan dit verwijt van [eiser] voorbij. Dit geldt te meer, nu Wilgenhaege heeft gesteld, hetgeen [eiser] niet heeft bestreden, (i) dat zij gedurende de periode dat de contactpersonen moeilijk bereikbaar waren, wel altijd portefeuilleoverzichten heeft opgestuurd en (ii) dat zij wel in staat was geweest direct op mails met vragen of opdrachten over de portefeuille te reageren.
4.9. Voor zover de rechtbank in de stellingen van [eiser] moet lezen dat hij zich op het standpunt stelt dat op Wilgenhaege een zwaardere informatieplicht rustte als gevolg van de door [eiser] geformuleerde beleggingsdoelstelling van het behalen van een langdurig rendement van € 2.000 per jaar, wijst de rechtbank dit standpunt af. Bij beleggen - ook indien dit volgens een behoudend beleggingsbeleid geschiedt - behoren risico’s. De rechtbank heeft onder 4.7 al geconcludeerd dat [eiser] voldoende was geïnformeerd over deze risico’s. Hij moet aldus hebben geweten dat het door hem geformuleerde beleggingsdoel, gezien deze risico’s, niet kon worden gegarandeerd. Daar had Wilgenhaege hem niet extra op hoeven te wijzen. Dit oordeel wordt niet anders, voor zover [eiser] bedoelt te stellen dat deze zwaardere informatieplicht mede volgt uit de omstandigheid dat hij voor zijn inkomen afhankelijk was van het rendement op het bij Wilgenhaege belegde vermogen. Uit niets blijkt namelijk dat Wilgenhaege ermee bekend was dat [eiser] afhankelijk was van dit vermogen en het daarmee te behalen rendement. Met Wilgenhaege is de rechtbank van oordeel dat op basis van de antwoorden op de vragen in de vragenlijst, kan worden geconcludeerd dat sprake was van vrij belegbaar vermogen. [eiser] had weliswaar op de vragenlijst ingevuld dat hij het belegde vermogen uiteindelijk zou gebruiken als aanvulling op zijn pensioeninkomen, maar niet was kenbaar dat hij voor wat betreft zijn inkomen van deze aanvulling afhankelijk was, zoals [eiser] eerst tijdens de comparitie van partijen heeft gesteld. Het door hem ingevulde pensioeninkomen tussen € 75.000 en € 150.000 gaf hiervoor ook geen indicatie, noch heeft hij dit op de vragenlijst aangetekend. Met dit gegeven, wat hier van zij, behoefde Wilgenhaege dan ook, bij de invulling van haar informatieplicht, geen rekening te houden.
4.10. [eiser] verwijt Wilgenhaege verder nog dat zij bij het aangaan van de overeenkomst onvoldoende heeft doorgevraagd over wat moest gebeuren als de beurs zou gaan dalen. Ook heeft hij gesteld dat Wilgenhaege hem had moeten waarschuwen voor de ontwikkelingen van de portefeuille tijdens de looptijd van de overeenkomst en schadebeperkende maatregelen had moeten nemen. Niet bestreden door [eiser], heeft Wilgenhaege gesteld dat [eiser], via kwartaal- en andere rapportages, continu werd geïnformeerd over zowel de samenstelling als de waardeontwikkeling van zijn effectenportefeuille en dat Wilgenhaege online-faciliteiten ter beschikking had gesteld. Via deze overzichten en on-line kon [eiser] de ontwikkeling van de koersen in zijn portefeuille volgen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser], mede gelet op de informatie die Wilgenhaege hem ter beschikking heeft gesteld, onvoldoende concreet is geweest bij het formuleren van dit verwijt. Hij maakt niet inzichtelijk wanneer Wilgenhaege wat precies aan [eiser] had moeten melden, en welke schade [eiser] heeft geleden als gevolg van deze gestelde omissie aan de zijde van Wilgenhaege. Aan dit verwijt van [eiser] gaat de rechtbank dan ook voorbij.
4.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Wilgenhaege [eiser] voldoende heeft geïnformeerd en dat zij haar informatieplicht niet heeft geschonden. De vordering van [eiser] op dit punt dient dan ook te worden afgewezen.
4.12. Ten aanzien van het tweede verwijt van [eiser], dat Wilgenhaege niet in overeenstemming met het overeengekomen profiel heeft belegd en de risico’s te laag heeft ingeschat, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld moet worden dat een vermogensbeheerder zich ten aanzien van het aan hem toevertrouwde vermogen moet gedragen als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder. Of Wilgenhaege zich naar deze norm heeft gedragen moet worden bezien in het licht van datgene wat tussen partijen is overeenkomen – kort gezegd: een behoudend beleggingsbeleid – en van het cliëntprofiel van [eiser]
4.13. Tegenover het gemotiveerde, met stukken toegelichte, verweer van Wilgenhaege - zie onder 4.5 - dat zij een behoudend beleid heeft gevoerd, heeft [eiser] slechts in zijn algemeenheid gesteld dat op de portefeuille verliezen zijn geleden. Tijdens de comparitie van partijen heeft de advocaat van [eiser] nog gesteld dat belegd is in wereldvreemde aandelen en niet bijvoorbeeld in Shell, dat een vermogensbeheerder niet ten eigen faveure zijn posities kan versterken en dat niet belegd kan worden in buitenlandse niet beursgenoteerde vastgoedbeleggingen. Deze stellingen licht hij echter niet nader toe.
4.14. Met Wilgenhaege is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat beleggingsverliezen zijn geleden, niet betekent dat de gedane beleggingen niet zouden passen binnen de overeengekomen, behoudende portefeuille. Om tot dit oordeel te kunnen komen, is veel meer nodig dan deze enkele constatering.
4.15. In een brief, die als productie bij de dagvaarding is gevoegd, beschrijft [A] zelf nog wel welke, in zijn portefeuille opgenomen, drie beleggingen naar zijn oordeel buiten het overeengekomen behoudende profiel vallen. [eiser] gaat in de processtukken zelf echter niet op deze drie beleggingen in, maar verwijst slechts in algemene zin naar deze productie. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van de beleggingsproducten in zijn totaliteit moet worden bezien en niet ieder beleggingsproduct afzonderlijk, ter beoordeling van de vraag of Wilgenhaege, in de hoedanigheid van vrije hand vermogensbeheerder, een voldoende behoudend beleggingsbeleid heeft gevoerd dat past bij het profiel van [eiser] Het gaat immers om het gehele resultaat van de beleggingsportefeuille, waarbij een minder resultaat van een afzonderlijke belegging kan worden gecompenseerd met het resultaat van een andere afzonderlijke belegging.
Nu de beleggingsportefeuille in zijn geheel moet worden beoordeeld, kan, zonder nadere toelichting, die in de processtukken ontbreekt, op basis van deze drie beleggingen niet worden geconcludeerd dat Wilgenhaege niet binnen het overeengekomen profiel heeft belegd. Aan een inhoudelijke behandeling van de door [eiser] ten aanzien van deze beleggingen gemaakte verwijten, komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.16. De rechtbank komt ook niet toe aan een behandeling van de door partijen in de processtukken besproken vraag of Wilgenhaege een juiste beleggingshorizon heeft gehanteerd. Deze discussie had een nogal theoretisch karakter, nu [eiser] ook hier geen concreet verwijt heeft geformuleerd. Bovendien kan de rechtbank ook deze vraag alleen beantwoorden in relatie tot de beleggingsportefeuille in zijn geheel, en niet alleen op basis van de drie concrete verwijten die [A] in zijn brief heeft gemaakt.
4.17. [eiser] had kortom, tegenover de gemotiveerde betwisting van Wilgenhaege, meer feiten en omstandigheden moeten stellen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Wilgenhaege haar zorgplicht bij de uitvoering van de overeenkomst heeft geschonden en, mede gezien het profiel van [eiser], onvoldoende behoudend heeft belegd. Nu hij dit niet heeft gedaan, moeten de stellingen van [eiser] op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd en is daarom geen plaats voor bewijslevering.
4.18. Voor zover [eiser] nog heeft willen stellen dat Wilgenhaege een te behalen rendement van 4%, danwel enig ander percentage, heeft gegarandeerd, overweegt de rechtbank als volgt. Wilgenhaege heeft dit nadrukkelijk weersproken en gesteld dat niet één vermogensbeheerder een dergelijke garantie kan geven. Bovendien is in de overeenkomst vermeld dat het mogelijk is dat de waarde van de beleggingen daalt als gevolg van koersdalingen van de effecten. Nu [eiser], tegenover dit verweer van Wilgenhaege, haar stelling niet nader heeft toegelicht - zo heeft zij niet eens aangegeven waar precies is vermeld dat partijen dit zijn overeengekomen en noemt zij steeds wisselende percentages - wijst de rechtbank ook deze stelling af.
4.19. Tijdens de comparitie van partijen heeft [B] zich nog afgevraagd of haar positie, met weinig tot geen beleggingservaring - althans zo begrijpt de rechtbank haar betoog - geen enkele rol lijkt te spelen. De rechtbank is van oordeel dat, nu [eiser] in de vragenlijst heeft opgegeven dat hij over meer dan tien jaar ervaring met beleggen beschikt, Wilgenhaege hierop mocht afgaan. Te meer ook nu niet is gesteld of anderszins is gebleken dat alleen [B] de gesprekken met Wilgenhaege heeft gevoerd. De rechtbank was wellicht tot een ander oordeel gekomen op het moment dat [A] zelf in de relatie tot Wilgenhaege geen enkele rol had gespeeld en [B] alle gesprekken en onderhandelingen had gevoerd, maar zulks is gesteld noch gebleken.
4.20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat [eiser] - mede gelet op de betwisting door Wilgenhaege - heeft nagelaten om zijn stelling dat Wilgenhaege zich ten aanzien van het aan haar door [eiser] toevertrouwde vermogen niet heeft gedragen als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder voldoende te onderbouwen. Om deze reden dient de vordering van [eiser] op dit punt dient dan ook te worden afgewezen.
4.21. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [eiser] zijn schade tijdens de comparitie van partijen heeft begroot op € 81.608, gaat de rechtbank voor de begroting van het salaris van de advocaat uit van het bij dit bedrag behorende tarief. De kosten aan de zijde van Wilgenhaege worden begroot op:
- griffierecht 568
- salaris advocaat 1.792 (2 punt × tarief € 894)
Totaal € 2.360
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Wilgenhaege tot op heden begroot op € 2.360, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. H.J.M. Burg en mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.?