ECLI:NL:RBHAA:2012:BW7097

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/741399-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met steekpartij in Hoofddorp

Op 1 mei 2012 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 november 2010 in Hoofddorp een steekpartij heeft gepleegd. De verdachte had een conflict met een neef van het slachtoffer over een gestolen scooter. Tijdens een confrontatie probeerde het slachtoffer de ruzie te sussen, maar de verdachte trok een mes en stak het slachtoffer meerdere keren, waarbij hij hem verwondde. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van enkele getuigen ongeloofwaardig waren, terwijl de verklaring van een andere getuige, die de verdachte had aangewezen als dader, als betrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.823,40. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/741399-10 en 15/700977-08 (tul)
Uitspraakdatum: 1 mei 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 21 november 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een en/of meermalen (krachtig):
- met een mes, althans met een scherp voorwerp, richting het been van die [slachtoffer] en/of in diens zij/flank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 november 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een en/of meermalen (krachtig):
- met een mes, althans met een scherp voorwerp, richting het been van die [slachtoffer] en/of in diens zij/flank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de posten van kleding, eigen risico en de immateriële schade dienen te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij voor wat betreft het gederfde loon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op zondag 21 november 2010 rijdt [slachtoffer] omstreeks 23:00 uur samen met zijn neven [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] in de auto van [getuige 1] naar het adres Graan voor Visch in Hoofddorp. Zij hebben op Graan voor Visch een afspraak met verdachte, die in het gezelschap van een andere man is. Verdachte zegt tegen [getuige 1] dat hij geld aan hem verschuldigd is in verband met een scooter die gestolen is op het moment dat de sleutel van die scooter bij [getuige 1] in het bezit was. Hierdoor ontstaat er tussen beiden een discussie. [getuige 3] bemoeit zich ook met de discussie en zegt dat de schade aan de scooter niet op [getuige 1] verhaald kan worden. Verdachte wordt hierop agressief en pakt [getuige 3] bij zijn jas ter hoogte van zijn keel vast. [slachtoffer] wil de jongens uit elkaar halen en de boel sussen. Als hij dit doet, draait verdachte zich om, grijpt naar de binnenzak van zijn jas en trekt een mes tevoorschijn. Hij houdt het mes in zijn rechterhand, pakt [slachtoffer] met zijn linkerhand vast en steekt richting het been van [slachtoffer]. Daarna steekt verdachte met kracht in de linkerzijde van [slachtoffer], waarna hij in paniek raakt, naar een auto rent en met piepende banden wegrijdt. [slachtoffer] gaat met [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] naar het Spaarneziekenhuis in Hoofddorp. In het ziekenhuis wordt bij [slachtoffer] een steekwond in de linkerflank geconstateerd. De vader van verdachte heeft zich kort na het incident bij het ziekenhuis gemeld en aan de politie verteld dat hij had vernomen dat zijn zoon ruzie heeft gehad en dat hierbij een mes is gebruikt. [slachtoffer] hoort later van [persoon 1], de broer van [getuige 3], dat degene die hem gestoken heeft [voornaam verdachte] heet.
4.3. Bewijsoverweging
De rechtbank is zich er van bewust dat de verklaring van [getuige 3], zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2010 met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld. Het is immers een verklaring die door een verbalisant is neergelegd in een proces-verbaal en vervolgens niet door de getuige is bevestigd. Integendeel: de getuige heeft later bij de rechter-commissaris verklaard dat de politie zijn verklaring onjuist heeft weergegeven. Ter terechtzitting van 17 april 20112 is [getuige 3] hierbij gebleven.
Desalniettemin strekt het proces-verbaal van bevindingen en de daarin opgenomen verklaring van [getuige 3] de rechtbank tot bewijs, aangezien de rechtbank juist deze verklaring - in het ziekenhuis afgelegd aan [verbalisant 1] - betrouwbaar acht. In dat verband overweegt de rechtbank dat deze verklaring is opgenomen kort na het feit, op relevante onderdelen gedetailleerd is en aansluit bij de korte verklaring die het slachtoffer op hetzelfde moment aan [verbalisant 2] heeft afgelegd. [getuige 3] heeft in bedoelde verklaring verdachte aangewezen als degene die had gestoken. Bovendien heeft [getuige 3] toen verklaard over het feit dat er een dispuut was tussen verdachte en [getuige 1] met betrekking tot een scooter, dat er onenigheid en een handgemeen ontstond en dat het latere slachtoffer er tussen sprong om de boel te sussen, waarop verdachte een mes trok en verschillende keren in stak op het lichaam van het slachtoffer. Deze verklaring komt grotendeels overeen met de uitgebreide aangifte van het slachtoffer die hij nog diezelfde nacht op het politiebureau te Hoofddorp deed bij een andere verbalisant, namelijk [verbalisant 3]. In die aangifte staat immers ook dat er een dispuut was ontstaan over een scooter en dat het slachtoffer de zaak wilde sussen, waarna hij werd gestoken. Bovendien blijkt uit de aangifte dat [getuige 3] vlak voor de steekpartij door een jongen bij de keel is gegrepen en dat het slachtoffer op dat moment de hand van die jongen wegtrok om de ruzie te sussen, waarop die jongen met een mes stak. Een en ander in aanmerking genomen acht de rechtbank het uitgesloten dat [getuige 3] - die verdachte kende en er klaarblijkelijk met zijn neus bovenop stond - zich tegenover de politie heeft vergist in de persoon van de dader van de steekpartij. Daar komt nog bij dat ook zijn broer [per[getuige 3] later aan het slachtoffer heeft laten weten dat degene die hem gestoken had [voornaam verdachte] heette. Het bovenstaande in aanmerking genomen acht de rechtbank de verklaring van [getuige 3], zoals opgenomen in het door [verbalisant 1] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2010, bruikbaar voor het bewijs.
Uit het vorenstaande volgt dat de door [getuige 3] bij de rechter-commissaris en ter zitting afgelegde verklaringen door de rechtbank onbetrouwbaar worden geacht. Ditzelfde geldt voor de door getuige [getuige 1] aldaar afgelegde verklaringen. Zo heeft [getuige 1] zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting verklaard helemaal niets te weten over een scooter, terwijl op grond van zowel de aangifte, als de verklaring van [getuige 3], als ook de verklaring van zijn broer [getuige 2] toch in ieder geval kan worden aangenomen dat sprake was van een dispuut over een scooter die [getuige 1] had geleend. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de aanvullende verklaring van aangever is gebleken dat door zijn neven om hen moverende redenen is besloten om de kwestie intern op te lossen en geen openheid van zaken (meer) te geven. Dit wordt bevestigd door een sms-bericht dat twee dagen nadat deze neven waren uitgenodigd om bij de politie een verklaring af te leggen - aan welke uitnodiging zij zonder afbericht geen gevolg hebben gegeven - van de telefoon van [getuige 1] naar de telefoon van het slachtoffer is gestuurd met de tekst “Jo, nee, man, ben niet geweest, maar men pa zegt beter van niet. we pakken hem wel op een andere manier, wat zeggen die andere gasten dan”. Aan de verklaring van [getuige 1] dat, hoewel dit sms-bericht van zijn telefoon afkomstig is, hij hier toch echt niets van afweet, kan de rechtbank geen geloof hechten.
Ten slotte acht de rechtbank ook de door [persoon 2], de vader van verdachte, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting afgelegde verklaringen ongeloofwaardig. De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in een proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2010, derhalve nog op de dag van het incident, gerelateerd dat de vader van verdachte op die dag omstreeks 1.50 uur, dus kort na de steekpartij, bij het ziekenhuis kwam en verklaarde dat hij had gehoord dat zijn zoon ruzie had gehad en dat er een mes was gebruikt. Dit hebben deze verbalisanten in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2011 herhaald. De rechtbank neemt aan dat het zo gegaan is als door deze verbalisanten tot twee maal toe op ambtseed gerelateerd is. Het kan wellicht zo zijn dat [persoon 2] het Nederlands niet goed beheerst, maar - mede in aanmerking genomen het feit dat er kort tevoren inderdaad een steekpartij had plaatsgevonden naar aanleiding van een ruzie waar zijn zoon bij betrokken was - acht de rechtbank het uitgesloten dat er door [persoon 2] in het geheel niet gesproken is over een ruzie of een mes, dat de verbalisanten [persoon 2] op die avond verkeerd zouden hebben begrepen en dat hij er in werkelijkheid naar het ziekenhuis is gegaan terwijl hij geen enkel idee had wat er aan de hand was, zoals deze getuige desgevraagd ter zitting heeft verklaard.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank de bij de rechter-commissaris en ter zitting afgelegde getuigenverklaringen terzijde schuift.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 5], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] ter terechtzitting als getuigen te horen, doch uitsluitend indien de rechtbank het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2010 zou willen gebruiken voor het bewijs. Aan deze voorwaarde is voldaan, zodat het verzoek thans ter beoordeling voorligt. Gelet op het vorenoverwogene, het in het pleidooi hieromtrent naar voren gebrachte en gelet op het feit dat de processen-verbaal zijn opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte, is de noodzakelijkheid van het ter terechtzitting horen van de betreffende verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken. Om die reden wordt dit voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw afgewezen.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 21 november 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen (krachtig):
- met een mes richting het been van die [slachtoffer] en in diens flank heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte had ruzie met een neef van het slachtoffer over een brommer. Het slachtoffer probeerde deze ruzie te sussen, waarop verdachte zonder aanleiding het slachtoffer meermalen heeft gestoken. Het slachtoffer is hierdoor verwond en heeft pijn ondervonden. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Na de steekpartij is verdachte weggegaan, zonder zich om zijn slachtoffer te bekommeren. De omstandigheid dat – achteraf bezien – de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel nog enigszins beperkt zijn gebleken, is een gelukkige omstandigheid, die echter in het geheel niet aan verdachte is te danken. Verdachte heeft er voor gekozen bij de politie geen openheid van zaken te geven en voorts tot twee keer toe niet ter zitting te verschijnen, zodat moet worden aangenomen dat hij het laakbare van zijn handelen kennelijk in het geheel niet inziet. De rechtbank rekent een en ander verdachte zwaar aan.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank bovendien nog in aanmerking dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en ten tijde van dit voorval in een proeftijd liep.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de eis van de officier van justitie moet worden opgelegd, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Dit gedeelte zal als stok achter de deur dienen ten einde verdachte te bewegen in de toekomst mocht hij zich nog eens in een soortgelijke (of andere) situatie bevinden - een andere keuze te maken en niet meer over te gaan tot het plegen van geweld (of een ander misdrijf). De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.323,40 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit € 7.500,00 aan loonderving, € 161,00 voor de aanschaf van een vergelijkbare jas, € 162,40 aan eigen risico ziektekosten en € 500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade wat betreft de jas en het eigen risico rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. Wat betreft de loonderving ziet de rechtbank aanleiding dit bedrag toe te wijzen tot een bedrag van € 3.000,00, nu zij voldoende aannemelijk acht dat het slachtoffer ten gevolge van de steekpartij tenminste twee weken niet heeft kunnen werken. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor. Uit vorenstaande volgt dat in deze procedure de schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.823,40. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder subsidiair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
10. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 27 mei 2009 in de zaak met parketnummer 15/700977-08 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 artikel van het Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 3.823,40, bestaande uit € 3.323,40 voor de materiële en € 500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.823,40 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van: een mes
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/700977-08 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 (zegge: vijfenveertig) dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Haarlem d.d. 27 mei 2009.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mrs. N.E. Kwak en G.K. Schoep, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2012.
Mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.