Parketnummer: 15/800169-12
Uitspraakdatum: 4 mei 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, locatie Havenstraat te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Partiële vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan, zodat verdachte van dat bestanddeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat zij de medeverdachte zal vrijspreken van het haar impliciet primair ten laste gelegde nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zij opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en haar zal ontslaan van alle rechtsvervolging van het haar impliciet subsidiair ten laste gelegde.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2012 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 11 februari 2012, dossierparagraaf 2.1, alsmede de aanvulling daarop d.d. 16 februari 2012;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 13 februari 2012, dossierparagraaf 1.1.4, en
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 maart 2012, opgemaakt door Ing. A.B.M. van Esch - de Bruin.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 11 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim anderhalve kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Deze hoeveelheid is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt als straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van deze vrijheidsstraf heeft de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf rekening met de omstandigheid dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven en ter terechtzitting verbaal en non-verbaal heeft doen blijken het laakbare van zijn handelen, ook jegens zijn partner, in te zien. Tevens zal de rechtbank gelet op de vrijspraak voor het bestanddeel medeplegen verdachte een enigszins lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Christiaan, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2012.
Mr. S.M. Christiaan en mr. S. Euwema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.