ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6638

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800170-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraangklacht wegens afwezigheid van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2012 op de luchthaven Schiphol werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in haar handtas. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzettelijke invoer van cocaïne, een strafbaar feit volgens de Opiumwet. Tijdens de rechtszitting verklaarde de verdachte dat zij de handtas van haar echtgenoot had gekregen en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat er geen bewijs was dat zij op de hoogte was van de cocaïne in de tas. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van opzet of schuld aan de kant van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde feiten en werd zij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet kon worden verweten dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van haar bagage, gezien de omstandigheden waaronder zij de handtas had verkregen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800170-12
Uitspraakdatum: 4 mei 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 11 februari 2012 komt verdachte vanuit Curaçao aan op de luchthaven Schiphol. Bij een verscherpte douanecontrole wordt in de binnenvoering van verdachtes handtas een crèmekleurige substantie aangetroffen.2 Van deze crèmekleurige substantie zijn monsters genomen die ter analyse zijn aangeboden bij het Nederlands Forensisch Instituut.3 Vastgesteld is dat de crèmekleurige substantie een totaal drooggewicht van ongeveer 1,55 kilogram cocaïne bevat.4
4.2. Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde
Bij het beantwoorden van de vraag of evenbedoelde cocaïne opzettelijk door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht stelt de rechtbank voorop dat een reizigster in beginsel verantwoordelijk is voor haar eigen bagage en dat zij geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van door haar ingecheckte handbagage.
Verdachte verklaart evenwel dat zij de handtas in de auto onderweg naar het vliegveld van haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte], heeft gekregen en dat zij niet wist of heeft gemerkt dat er cocaïne in de handtas zat. Zij heeft verklaard dat de handtas weliswaar zwaar was maar niet ongebruikelijk zwaar, dat zij bezig was met de reis en dat zij de tas van haar man kreeg die zij al sinds haar veertiende kent en vertrouwde, mede nu hij zich nooit eerder had beziggehouden met (het vervoeren van) verdovende middelen.
De officier van justitie hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Zij houdt verdachte verantwoordelijk voor de opzettelijke invoer van cocaïne en stelt dat de verklaringen van verdachte met geen ander doel zijn afgelegd dan om de waarheid te verhullen. Ter adstructie wijst de officier van justitie op een aantal feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat verdachte wisselend en tegenstrijdig verklaart.
Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat zij de tas waar de cocaïne in was verwerkt, twee weken voor vertrek had gekocht. Ter terechtzitting heeft verdachte toegelicht waarom zij deze andersluidende verklaring heeft afgelegd, te weten dat zij zenuwachtig was, dat zij eerst met haar man wilde praten om zijn beweegredenen te vernemen, nu zij de tas van hem op weg naar het vliegveld had gekregen en de inhoud dus van hem afkomstig moest zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitleg van verdachte met betrekking tot de aanvankelijk door haar afgelegde verklaring niet zo onwaarschijnlijk dat het niet anders kan zijn dan dat zij onwaarachtig heeft verklaard. Dit klemt te meer nu de gewijzigde verklaring van verdachte op hoofdlijnen consistent is en zij hierin ook volhardt. Deze verklaring strookt bovendien met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], namelijk dat de handtas op zijn initiatief door een derde is geprepareerd in Curaçao, dat door die derde cocaïne in de tas is verstopt, dat hij de handtas vervolgens in de auto onderweg naar het vliegveld aan verdachte heeft gegeven en hij haar niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat er cocaïne in de tas zat. Integendeel: om het zware gewicht van de tas te maskeren heeft hij enkele goederen in de tas gedaan. De rechtbank hecht op dit punt geloof aan de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]. Mede gegeven het feit dat niet is gebleken dat verdachte overleg heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] alvorens zij haar verklaring wijzigde, is de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, van oordeel dat deze tegenstrijdigheden niet nopen tot de gevolgtrekking dat verdachte daarmee onbetrouwbaar heeft verklaard. Buiten de door verdachte ingecheckte handtas is geen bewijsmiddel voorhanden waaruit onmiskenbaar volgt dat verdachte welbewust heeft meegewerkt aan het cocaïnetransport waarvan zij wordt beschuldigd dan wel hiervan wist en zich niet gedistantieerd heeft. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde opzet.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte impliciet primair ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 11 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.2. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen geen sprake is van opzet, maar ook dat geen sprake is van enig aan verdachte te maken verwijt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en ontslaat verdachte voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant van alle rechtsvervolging.
7. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Christiaan, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2012.
Mr. S.M. Christiaan en mr. S. Euwema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 11 februari 2012, dossierparagraaf 1.1.
3 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 13 februari 2012, dossierparagraaf 1.1.4.
4 Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 maart 2012, opgemaakt door Ing. A.B.M. van Esch - de Bruin.