Parketnummer: 15/800172-12
Uitspraakdatum: 4 mei 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag-Hoorn, locatie Zwaag te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte, groot 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem door of namens Reclassering Nederland te geven en zich gedurende de proeftijd zo frequent als de reclassering dat nodig acht zal melden. De inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldsbedragen kunnen wat de officier van justitie betreft aan de verdachte worden teruggegeven.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 13 februari 2012 komt verdachte per vliegtuig vanuit Guayaquil (Ecuador) aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij een douanecontrole wordt in verdachtes ruimbagage, een zwarte canvas rolkoffer, een witte stof aangetroffen die qua kleur, geur en samenstelling gelijkt op cocaïne.2 Nader onderzoek wijst uit dat de koffer met inhoud een gewicht van 17,2 kilogram heeft en zonder inhoud een gewicht van 6,8 kilogram. In de koffer wordt een brutogewicht van 2.869,8 gram van een witkleurige substantie aangetroffen. Deze substantie is ter analyse overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut.3 Door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat de substantie cocaïne betreft en dat het totaal netto gewicht van de cocaïne 1,98 kilogram is.4
4.2. Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wist dat er cocaïne in de koffer zat en, zo begrijpt de rechtbank, daarmee zijns inziens geen vol opzet op de invoer van de cocaïne gehad.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is op reis gegaan met als doel cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen waarvoor hij een beloning van € 6.000 zou krijgen.5 Op 24 januari 2012 zou verdachte vanuit Peru terug naar Nederland vliegen met een partij drugs.6 Verdachte krijgt in Lima (Peru) een koffer (waarin cocaïne zit, aldus verdachte) en geeft die aldaar af. Omdat er met dit transport iets mis gaat kan verdachte ook niet via Lima uitreizen naar Nederland. Op voorstel van de "organisatie" gaat verdachte - voor zover relevant - naar Guayaquil (Ecuador) alwaar hij een, naar zijn zeggen "lege", koffer krijgt van de organisatie. Verdachte wordt voorts voorgehouden dat hij nog pakketten cocaïne krijgt die hij moet overbrengen naar Nederland. Dat zou aanvankelijk in Panama City plaatsvinden, en als dat niet zou lukken, in Guayaquil, waar hij op deze reis al eerder was geweest. Verdachte heeft echter aldaar geen pakketten gekregen, waarna verdachte met de, naar zijn zeggen "lege", koffer - waarin uiteindelijk cocaïne wordt aangetroffen - naar Nederland reist.7 Gelet hierop, alsmede gelet op het hoge gewicht van de "lege" koffer hetgeen voor verdachte reden had moeten zijn om (de inhoud van) de koffer te controleren, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde opzet in de zin van voorwaardelijk opzet bewezen kan worden verklaard.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 13 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 2 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het bepalen van de duur van deze vrijheidsstraf heeft de rechtbank, behalve de grote hoeveelheid cocaïne die verdachte Nederland heeft ingevoerd, ten nadele van verdachte in aanmerking genomen, dat verdachte één keer eerder terzake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Kennelijk heeft deze veroordeling onvoldoende effect gesorteerd en verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Anders dan de raadsman heeft betoogd ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden geen aanleiding af te wijken van de standaard straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd en dientengevolge de op te leggen straf te matigen.
Anderzijds houdt de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf alsmede bij de beantwoording van de vraag of een deel daarvan voorwaardelijk moet worden opgelegd, rekening met de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 22 maart 2012. De rechtbank leidt uit dit reclasseringsadvies af dat reclasseringstoezicht geïndiceerd is met het oog op het terugdringen van het door de opsteller van het rapport als reëel gekwalificeerde recidiverisico en de aanpak van criminogene factoren.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Anders dan de officier van justitie houdt de rechtbank alleen rekening met de in het uittreksel justitiële documentatie vermelde veroordelingen en ziet de rechtbank bovendien geen aanleiding de gang van zaken tijdens de hiervoor weergegeven reis van verdachte als twee transporten aan te merken.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door Reclassering Nederland, unit Alkmaar, gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 2 en 10 van de Opiumwet.
- 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, Unit Alkmaar, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zich gedurende de proeftijd zo frequent als de reclassering dat nodig acht zal melden;
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
12. Geld Euro 2 bb van 500 euro
13. Geld buitenlands 1 bb 100 US DOLLAR.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. S.M. Christiaan en mr. S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2012.
mr. S.M. Christaan en mr. S. Euwema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2012 (dossierparagraaf 2.1).
3 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 15 februari 2012 (dossierparagraaf 2.8).
4 Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 maart 2012, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong.
5 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2012 afgelegd.
6 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 januari 2012 (dossierparagraaf 1.3, pagina 3).
7 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2012 afgelegd.