2. Overwegingen
2.1 Verzoeker woonde aanvankelijk in de gemeente Zandvoort en ontving daar een Wwb-uitkering. Deze uitkering is per 22 september 2011 beëindigd wegens verhuizing van verzoeker naar de gemeente Haarlemmermeer. Op 15 augustus 2011 heeft verzoeker gedurende de periode tot en met 15 november 2011 een huurovereenkomst afgesloten voor de woning op het adres [adres]. Vanaf 22 september 2011 staat verzoeker hier ingeschreven.
2.2 Op 4 oktober 2011 heeft verzoeker zich gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor de aanvraag van een WWB-uitkering. Vervolgens heeft verzoeker op 20 oktober 2011 bij verweerder een intakegesprek gevoerd. Omdat de afhandeling van verzoekers aanvraag enige tijd in beslag nam, heeft verzoeker in de periode 14 november 2011 tot 1 februari 2012 een viertal voorschotten van verweerder ontvangen. Vanaf 6 februari 2012 staat op voormeld adres ook in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven: [naam]. Op 14 februari 2012 heeft verweerder met verzoeker een gesprek gevoerd, waarna medewerkers van verweerder bij verzoeker een huisbezoek hebben afgelegd. Van dit huisbezoek is rapport opgemaakt. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. Hierdoor is verzoekers recht op bijstand niet vast te stellen. Dit betekent ook dat verzoeker ten onrechte voorschotten heeft ontvangen. Verweerder vordert deze dan ook terug.
2.4 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij stelt allereerst dat de datum aanvraag 4 oktober 2011 is en niet 20 oktober 2011. Voorts stelt hij dat hij wel degelijk woont op het adres [adres]. Verzoeker wijst erop dat hij voor de betreffende woning een huurovereenkomst is aangegaan van 15 augustus 2011 tot 1 april 2012 (na verlenging). Verzoeker draagt ook daadwerkelijk de verschuldigde huur af. Bij het aangaan van de overeenkomst wist verzoeker dat de woning moest worden verbouwd. Verzoeker moet dit tolereren. Hierdoor kon hij niet al zijn huisraad in de woning plaatsen. Hij heeft een deel van zijn huisraad opgeslagen. Daarnaast bezoekt verzoeker regelmatig zijn moeder in Zandvoort, omdat zij in een slechte conditie verkeert. Dat verklaart waarom verzoeker niet voortdurend in [plaatsnaam] verblijft. Dit betekent echter niet dat verzoeker zijn woonstede aldaar heeft prijsgegeven. Verzoeker bestrijdt de weergave van het afgelegde huisbezoek. De rapportage is niet op ambtseed opgemaakt en verzoeker heeft geen verklaring ondertekend. Volgens verzoeker ontbeert het bestreden besluit een toereikende feitelijke grondslag. Hierdoor is het onrechtmatig. Bovendien is de terugvordering van de voorschotten onrechtmatig, te meer daar verweerder onredelijk lang heeft gedaan over de afhandeling van de aanvraag.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Aan verzoeker kan worden toegegeven dat de datum waarop hij zich heeft gemeld voor een Wwb-uitkering 4 oktober 2011 is. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat sprake is van een Wwb-aanvraag van 20 oktober 2011. Voor zover dit laatste onjuist zou zijn, kan verweerder deze onjuistheid in bezwaar herstellen.
2.8 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich, gelet op de gedetailleerde bevindingen van het op 14 februari 2012 afgelegde huisbezoek, terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker in de periode vanaf 4 oktober 2011 zijn hoofdverblijf had op het adres [adres]. Verzoeker heeft weliswaar betwist dat de medewerkers van verweerder de bevindingen van het huisbezoek op een juiste wijze hebben weergegeven, maar hij heeft verzuimd aan te geven op welke punten de weergave van het huisbezoek onjuist zou zijn. Nu geen sprake is van een voor verzoeker belastend besluit, is het niet noodzakelijk dat de rapportage waarin de bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd, op ambtseed is opgemaakt. Nu sprake is van een Wwb-aanvraag, ligt het op verzoekers weg om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf heeft op voormeld adres. Hierin is hij niet geslaagd. Daar komt bij dat uit de stukken naar voren komt dat ook een zekere [naam] op het adres waar verzoeker zegt te wonen, staat ingeschreven. Deze omstandigheid roept vragen op over verzoekers woonsituatie. Hij heeft hierover echter evenmin duidelijkheid verschaft.
2.9 De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende feitelijke grondslag is gebaseerd. Het staat verweerder overigens vrij om in bezwaar zijn besluit (mede) te baseren op een andere grondslag.
2.10 De omstandigheid dat verzoeker, zoals hij stelt, ook na 15 november 2011 (tijdelijke) huurcontracten heeft afgesloten met betrekking tot het woonadres waar hij sedert 22 september 2011 in de GBA staat ingeschreven, kan aan het voorgaande niet afdoen. De huurcontracten en de inschrijving vormen weliswaar een indicatie voor het feitelijk verblijf van verzoeker op het voormelde woonadres in [plaatsnaam]. Echter, die indicatie is in het licht van de bevindingen tijdens het huisbezoek onvoldoende voor het oordeel dat verzoeker daar sinds 4 oktober 2011 daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft gehad. Verzoekers stelling dat hij regelmatig bij zijn moeder in Zandvoort heeft verbleven, kan evenmin tot de conclusie leiden dat hij in [plaatsnaam] zijn hoofdverblijf heeft gehad.
2.11 Nu verweerder terecht en op goede gronden de Wwb-aanvraag van verzoeker heeft afgewezen, bestaat geen grond voor het oordeel dat verzoeker de aan hem verstrekte voorschotten niet zal moeten terugbetalen. Verzoekers stelling dat de terugvordering van de voorschotten door de lange duur van de afhandeling van zijn aanvraag onrechtmatig is, kan geen doel treffen, nu verzoeker heeft nagelaten verweerder ter zake in gebreke te stellen. Nu verzoeker de voorzieningenrechter niet heeft verzocht om verweerder op te dragen af te zien van invordering van de voorschotten, kan de door verzoeker gestelde onrechtmatigheid van de terugvordering ook om die reden niet leiden tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.