ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5689

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/704
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afschrift van besluiten tot intrekking van vuurwapenverlof en jachtakten

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. van Drunen, een verzoek ingediend om een afschrift van alle besluiten met betrekking tot de intrekking van haar vuurwapenverlof en jachtakten, die in het derde kwartaal van 2007 door verweerder, de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland, zijn genomen. Het primaire besluit van 29 juli 2010, waarin het verzoek gedeeltelijk werd afgewezen, leidde tot bezwaar van eiseres. Het bestreden besluit van 4 januari 2011 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij verweerder verwees naar het advies van de Interregionale Bezwarenadviescommissie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 maart 2012, waarbij verweerder niet ter zitting verscheen. Eiseres voerde aan dat de geweigerde gegevens niet onder de Wet politiegegevens (Wpg) vallen, maar de rechtbank verwierp deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde. Eiseres betoogde verder dat de geweigerde stukken meer informatie bevatten dan alleen persoonsgegevens, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekkingsbeschikkingen en aanverwante documenten niet uitsluitend persoonsgegevens bevatten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,00. Eiseres werd in haar proceskosten vergoed tot een bedrag van € 874,00, en het door haar betaalde griffierecht van € 152,00 moest ook worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 704
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2012
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht,
tegen:
de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.C.E. te Riele, werkzaam bij de politieregio Kennemerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een afschrift van alle besluiten tot intrekking van verloven tot het voorhanden hebben van vuurwapens en jachtakten die verweerder in het derde kwartaal van 2007 heeft genomen, inclusief bijlagen en onderliggende stukken, gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de
Interregionale Bezwarenadviescommissie.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 14 april 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijk overgelegde stukken of inlichtingen gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 maart 2012. Eiseres heeft zich laten
vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder en zijn gemachtigde zijn,
zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van eiseres afschriften en de onderliggende documenten van de twee in het derde kwartaal van 2007 genomen intrekkingsbeschikkingen openbaar gemaakt. Verweerder heeft bepaalde gegevens weggelakt en de zich in de onderliggende stukken bevindende foto’s en een verklaring van een derde niet verstrekt, omdat dit volgens verweerder politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (Wpg) betreffen en eiseres niet tot de categorieën van personen behoort aan wie deze politiegegevens kunnen worden verstrekt.
2.2 Eiseres heeft eerst ter zitting aangevoerd dat de geweigerde gegevens niet zijn verwerkt ter uitvoering van de politietaak, zodat deze niet onder het bereik van de Wpg vallen. De rechtbank zal deze beroepsgrond buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde, omdat verweerder hierop niet heeft kunnen reageren en eiseres geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgrond eerder in beroep aan te voeren.
2.3 Eiseres heeft betoogd dat de geweigerde stukken en weggelakte passages meer bevatten dan uitsluitend persoonsgegevens. Als voorbeelden heeft zij genoemd dat het wapenmerk en kaliber geen persoonsgegevens zijn en dat het grootste gedeelte van het verslag van het zienswijzegesprek van 12 juli 2007 evenmin persoonsgegevens bevat. Ook de in de intrekkingsbeschikkingen opgenomen grondslag is geen persoonsgegeven , aldus eiseres.
2.4 Ingevolge artikel 1 van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
d. verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
e. ter beschikking stellen van politiegegevens: het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens.
Bij en krachtens de artikelen 16 tot en met 24 van de Wpg is bepaald aan welke personen politiegegevens moeten of mogen worden verstrekt.
2.5 Voor de definitie van een politiegegeven in de Wpg is nauw aangesloten bij die van een persoonsgegeven in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ingevolge die bepaling wordt onder een persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling moeten alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon als persoonsgegevens worden beschouwd. Allereerst is voor het begrip persoonsgegeven relevant of het informatie over een persoon bevat. Voorts is de identificeerbaarheid van een persoon van belang. Een persoon is identificeerbaar aan de hand van gegevens die alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een bepaalde persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling moeten alle middelen betrokken worden waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50).
2.6 De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de beschikkingen tot intrekking van het wapenverlof, de kennisgevingen van het voornemen tot intrekking, de verslagen van de zienswijzegesprekken, de processen-verbaal en de mutatiegegevens niet uitsluitend persoonsgegevens in de zin van de Wpg. Niet valt in te zien waarom bepaalde passages die zijn weggelaten in de betreffende documenten, zoals de feitelijke grondslag van de intrekkingsbeschikkingen, de weergave van het standpunt van de betreffende verlofhouder die tijdens het zienswijzegesprek naar voren is gebracht, en de verklaringen of beschrijvingen van betrokkenen en politieambtenaren, niet (deels) leesbaar kunnen worden gelaten zonder dat daaruit kan worden afgeleid om welke personen het gaat.
2.8 Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het wapenmerk en het kaliber, in combinatie met openbare bronnen en de openbaarmakingsregeling van de Wpg, herleidbaar kunnen zijn tot geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen. In dit verband heeft verweerder gewezen op reeds verstrekte overzichten van wapenverlofhouders. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter niet gesteld welke gegevens van de verlofhouders al openbaar zijn gemaakt, zodat niet inzichtelijk is of en op welke wijze het openbaar maken van het wapenmerk en kaliber, in combinatie met de reeds openbaar gemaakte gegevens, in de gevallen waar het hier om gaat zou kunnen leiden tot identificatie van een bepaalde persoon.
2.9 Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust, zodat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen.
2.10 Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen binnen na te melden termijn een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.11 De rechtbank zal voorts bepalen dat verweerder aan eiseres na te melden dwangsom verbeurt, indien verweerder niet voldoet aan deze uitspraak. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, omdat de jurisprudentie over het verstrekken van gegevens duidelijk is en verweerder er eerder blijk van heeft gegeven het niet zo nauw te nemen met termijnen voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar (onder meer in de procedures met zaaknummers AWB 09-4506 en 4507). Nu verweerder niet ter zitting is verschenen heeft de rechtbank niet de gelegenheid gehad om te verifiëren of de bereidheid tot het in acht nemen van de termijnen thans aanwezig is.
2.12 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 4 januari 2011;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
3.4 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,00, te betalen aan eiseres;
3.6 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 152,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter van de
meervoudige kamer, en mr. W.J. van Brussel en mr. M. Mateman, leden, in
tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier. De beslissing is in het openbaar
uitgesproken op 19 april 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.