ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4913

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800116-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht

Dit vonnis is gewezen door de Rechtbank Haarlem naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2012 in de zaak tegen de verdachte, die op 31 januari 2012 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte 790 gram cocaïne heeft binnengebracht, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft dit feit bekend en er zijn geen andere feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld, maar heeft nog nooit reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft deze eis als passend beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, waaronder deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining en verblijf in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het vonnis is uitgesproken op 3 mei 2012 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800116-12
Uitspraakdatum: 3 mei 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
volgens eigen opgave ter terechtzitting wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bovendien gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering (Leger des Heils), alwaar hij zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling dient te melden, ook als dat inhoudt dat verdachte verplicht is deel te nemen aan de cognitieve vaardigheidstraining en verplicht is zich te laten opnemen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 31 januari 2012 (dossierparagraaf 1.1);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 3 februari 2012 (dossierparagraaf 1.1.5);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 8 februari 2012, kenmerk 1410 X 12.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 31 januari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de reclassering (Leger des Heils) uitgebrachte rapport van 20 april 2012 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 790 gram cocaïne door in Suriname een groot aantal bolletjes met daarin cocaïne te slikken en deze naar Nederland te brengen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds vele malen, voor diverse misdrijven is veroordeeld, ook tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Kennelijk hebben die eerdere veroordelingen onvoldoende effect gehad, nu verdachte opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
Anderzijds heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 20 april 2012 en van hetgeen door en namens verdachte omtrent diens persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze eis recht aan de aard en de ernst van het feit, maar ook aan de persoon van verdachte. Verdachte is gemotiveerd zijn leven te beteren en wil daarbij graag hulp van de reclassering. Ondanks dat verdachte al vele malen eerder is veroordeeld, blijkt uit zijn Justitiële Documentatie dat hij niet eerder reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering van het Leger des Heils gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie (3) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de reclassering van het Leger des Heils, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat:
* verdachte zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij de reclassering van het Leger des Heils zo vaak als deze instelling dat nodig acht, waartoe verdachte zich binnen drie werkdagen volgend op zijn invrijheidstelling tussen 9.00 uur en 12.00 uur dient te melden bij deze reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam;
* verdachte zal deelnemen aan de Cognitieve Vaardigheidstraining;
* verdachte verplicht wordt vanaf een nader te bepalen datum zal verblijven binnen een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang en zich dient te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. F.F.W. Brouwer en mr. A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2012.
Mr. Jongeling en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.