Parketnummer: 15/800168-12
Uitspraakdatum: 3 mei 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Uberlandia (Brazilië),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie Het Schouw, te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 en/of 11 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Poiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 1.000,- (20 biljetten van € 50,-) heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 11 februari 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer, een melding gekregen dat bij een passagier mogelijk verdovende middelen op het lichaam zouden zijn aangetroffen. Eenmaal ter plaatse vernemen zij van medewerkers van de Brigade Vreemdelingenzaken dat deze de passagier moesten uitzetten nu hem op 10 februari 2012 de toegang tot Nederland was geweigerd. De passagier betrof verdachte. Door medewerkers van de beveiliging was tijdens de kledingvisitatie bij verdachte een verdikking geconstateerd rond zijn middel en bij nader onderzoek daarnaar, werd een korset met verdikkingen aangetroffen.2 Door verbalisanten is met behulp van een fretboortje een opening in een van de verdikkingen van het korset gemaakt waarbij een witte substantie is ontdekt. Wanneer verbalisanten deze substantie met behulp van een MMC cocaïnetest onderzoeken treedt een positieve kleurreactie op.3
Onderzoek wijst uit dat in het korset zeven pakketten zitten, waarvan de inhoud is getest met een MMC cocaïnetest. Ten aanzien van alle pakketten trad een positieve kleurreactie op, waarna de inhoud van de pakketten naar het Nederlands Forensisch Instituut is gestuurd.4 Door het Nederlands Forensisch Instituut is de inhoud onderzocht en is vastgesteld dat het telkens om cocaïne gaat. Het totaal nettogewicht aan cocaïne(base) in het onderzoeksmateriaal bedraagt 2,9 kilogram.5
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 10 februari 2012 vanuit Brazilië op de luchthaven Schiphol is aangekomen en dat hij bij deze reis een korset om had waarvan hij wist dat er cocaïne in zat.6
4.2. Bespreking van een gevoerd verweer
Door de raadsvrouw is bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, nu verdachte weliswaar op 10 februari 2012 met een korset met daarin cocaïne naar Nederland is gereisd maar dat hij nooit Nederland is binnengekomen nu hem de toegang tot Nederland door de douane is geweigerd. De raadsvrouw heeft in dit verband geciteerd uit de Nota van Toelichting behorend bij (kort samengevat) het Tijdelijk besluit uitzonderingen terugkeerrichtlijn (Staatsblad 2012, 103). In deze nota staat (onder meer) vermeld dat de met grensbewaking belaste autoriteiten er op toezien dat personen die de toegang tot een lidstaat van de Europese Unie (EU) wordt geweigerd het grondgebied van deze lidstaat niet betreden. Deze personen worden volgens dezelfde nota geacht de buitengrens nog niet te hebben overschreden en het grondgebied van de lidstaat nog niet te hebben betreden. Gevolg van het voorgaande is, aldus de raadsvrouw, dat verdachte Nederland niet is binnengekomen en dat derhalve geen sprake is geweest van de invoer van verdovende middelen. Evenmin kan sprake zijn van het aanwezig hebben van verdovende middelen op Nederlands grondgebied.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. Het volgende is daartoe redengevend.
De wetsgeschiedenis waar de raadsvrouw op wijst, ziet op het vreemdelingenrecht.
Teneinde er voor te zorgen dat vreemdelingen die de toegang tot een lidstaat van de EU wordt geweigerd zo spoedig mogelijk kunnen worden uitgezet, wordt gewerkt met de fictie, dat in dergelijke gevallen de vreemdeling geacht wordt niet het grondgebied van een lidstaat te hebben betreden. Afgezien van mogelijk de toepassing van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Gerechtshof Amsterdam 26 januari 2012, LJN BV2776), is deze fictie niet van toepassing in het strafrecht. De luchthaven Schiphol is Nederlands grondgebied. Ook in het geval een verdachte die per vliegtuig verdovende middelen naar Nederland vervoert op Schiphol de toegang tot Nederland wordt geweigerd is sprake van een voltooide invoer van verdovende middelen in Nederland. Daarvan is al sprake op het moment dat het vliegtuig waarin verdachte zich bevindt het luchtruim van Nederland binnenkomt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vanuit Brazilië cocaïne Nederland heeft binnengebracht.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
Primair
hij op 10 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna drie kilogram van een materiaal bevattende cocaïne vanuit Brazilië door een korset, bevestigd op zijn lichaam, met daarin pakketten met cocaïne Nederland binnen te brengen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven, overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten inzake drugskoeriers (standaard), pleegt te worden opgelegd. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om verdachte aan te merken als een zogenaamde pakezel. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte - die niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen - aanleiding de aan hem op te leggen straf enigszins te matigen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat van het geldbedrag van in totaal € 1.000,- dat onder verdachte in beslag is genomen en dat hem niet is teruggegeven een bedrag van € 500,- dient te worden verbeurd verklaard. Gebleken is immers dat verdachte dit geld van de drugsorganisatie heeft gekregen als soort van zakgeld ten behoeve van zijn reis naar Nederland. Het primair bewezen verklaarde feit is derhalve met behulp van dit geldbedrag begaan of voorbereid.
Met betrekking tot de overige € 500,-, waarvan verdachte heeft verklaard dat dit geld van hemzelf is en dat hij dit niet van de organisatie heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat dit geld aan verdachte dient te worden teruggegeven. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verdachte dit geld (als beloning) van de organisatie heeft gekregen dan wel dat dit geld bedoeld was om de reis met verdovende middelen mogelijk te maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Een geldbedrag van € 500,- (10 biljetten van € 50,-).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- Een geldbedrag van € 500,- (10 biljetten van € 50,-).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2012.
Mr. Jongeling en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 13 februari 2012 (dossierparagraaf 2.2)
3 Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 13 februari 2012 (dossierparagraaf 2.1)
4 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 13 februari 2012 (los opgenomen)
5 Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 6 maart 2012, zaaknummer 2012.02.15.182.
6 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2012.