Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/1376, 10/1377, 10/1378, 10/1380, 10/1381 en 10/1382
Uitspraakdatum: 13 februari 2012
Uitspraak in de gedingen tussen
[X1], wonende te [Z1] en [X2] wonende te [Z2], hierna gezamenlijk: eisers,
gemachtigde: prof.dr. F. Sonneveldt
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1. Verweerder heeft op 7 december 2006 aan [X1] voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 132.842. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 2.173 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2. Verweerder heeft op 24 november 2006 aan [X1] voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 148.341. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 1.759 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Verweerder heeft op 7 december 2006 aan [X1] voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165.345. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 2.530 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.1. Verweerder heeft op 30 november 2006 aan [X2] voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.995. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 1.082 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.2. Verweerder heeft op 24 november 2006 aan [X2] voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.445. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 1.759 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.3. Verweerder heeft op 30 november 2006 aan [X2] voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 66.342. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een bedrag van € 142 aan door eiser te ontvangen heffingsrente vastgesteld.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 februari 2010 de hierboven genoemde (navorderings)aanslagen gehandhaafd.
1.4. Eisers hebben daartegen op 17 maart 2010 beroepen ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eisers.
1.5. De beroepen zijn bij de rechtbank als volgt geregistreerd:
- [X1] IB/PVV 2001 onder zaaknummer 10/1376
- [X1] IB/PVV 2002 onder zaaknummer 10/1377
- [X1] IB/PVV 2003 onder zaaknummer 10/1378
- [X2] IB/PVV 2001 onder zaaknummer 10/1380
- [X2] IB/PVV 2002 onder zaaknummer 10/1381
- [X2] IB/PVV 2003 onder zaaknummer 10/1382.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2011. Eisers zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigde voornoemd en [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. C.C.A. van der Hout en mr. V.M. J. Ygosse.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Bij akte van 14 mei 1997 is [B] Trust (hierna: de Trust) ingesteld. De Trust is ingesteld naar het recht van het eiland [C]. De ouders van eisers, wijlen [D] (overleden op [....]) en [D2], zijn de zogenoemde settlors van de Trust. Zij hebben de Trust opgericht en vermogen aan de Trust overgedragen. In de trustakte zijn de settlors, hun kinderen (waaronder eisers), kleinkinderen en latere afstammelingen aangewezen als beneficiaries van de Trust. Voorts is [E] (één van de kinderen van de settlors, broer van eisers) in de trustakte aangewezen als protector en [X1] als opvolgend protector.
Bij instelling van de Trust is [F] Limited aangewezen als de beheerder (trustee) van de Trust. Op 18 mei 2001 is [F] Limited afgetreden als trustee en is [G] Limited na naamswijziging geheten [H] Limited, aangewezen als trustee van de Trust. In de trustakte is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
OPERATIVE PROVISIONS:
1. INTERPRETATION
(m) “the Trust Fund”:-
(…)
(i) the said sum of Two thousand five hundred pounds (£2,500)
(ii) all money and other property hereafter paid or transferred or paid by any person or persons to or under the control of and (in either case) accepted by the Trustees as additions to the Trust Fund
(iii) all accumulations (if any) of income held as an accretion to capital
(iv) the money and other property from time to time representing the said money property additions and accumulations.
(n) “the Trust Period” means the period from the date hereof until whichever of the following dates shall first occur namely:-
(i) the day on which shall expire the period of one hundred years from the date of this Trust, or
(ii) such earlier day (if any) as the Trustees may at their discretion by deed appoint
(…)
4. TRUSTS INCOME AND CAPITAL
THE Trustees shall stand possessed of the Trust Fund and the income thereof upon the trusts following that is to say:-
(a) UPON TRUST during the Trust Period to pay appropriate or apply the whole or such part of the income of the Trust Fund as the Trustees may in their absolute discretion think fit to or for the maintenance or otherwise for the benefit of all or such one or more exclusive of the other or others of the Beneficiaries in such shares and proportions of more than one and generally in such manner as the Trustees shall in their absolute discretion think fit
(…)
9. POWERS OF EXCLUSION
(a) THE Trustees may by declaration in writing made at any time or times during the Trust Period declare that the person or persons or members of a class named or specified (whether or not ascertained) in such declaration who are would or might but for this Clause be or become a Beneficiary or Beneficiaries or be otherwise able to benefit hereunder as the case may be:-
(i) shall be wholly or partially excluded from future benefit hereunder; or
(ii) shall cease to be a Beneficiary or Beneficiaries; or
(iii) shall be an Excluded Person or Persons;
(…)
10. POWER OF ADDITION
(a) THE Trustees shall have power at any time or times during the Trust Period to add to the class of Beneficiaries such one or more persons (not being an Excluded Person or Excluded Persons) as the Trustees shall in their absolute discretion determine
(…)
22. THE PROTECTOR
(a) The first Protector shall be [E] and on his death retirement or otherwise ceasing to be Protector [X1] shall be the Protector in his place
(…)
23. POWERS OF PROTECTOR
(a) NOTWITHSTANDING anything herein contained and in particular anything conferring an absolute or uncontrolled discretion on the Trustees hereof all and every power and discretion vested in the Trustees by such provisions of this Trust as are specified in the Sixth Schedule hereto shall only be exercisable by them with the prior or simultaneous written consent of the Protector
(b) The Protector shall have power at any time or times by deed to remove any of the Trustees from office (…)
(…)
THE SECOND SCHEDULE
(The Beneficiaries)
1. THE SETTLORS
2. The children of the Settlors [X1] [X2] [E] [J] and [K]
3. The grandchildren and remoter issue of the said Settlors living at the date of this Deed or born hereafter but prior to the end of the Trust Period
(…)
THE FOURTH SCHEDULE
(Appointment of New or Additional Trustees)
The power to appoint new or additional trustees hereof shall be vested in the Protector
(…)
THE FIFTH SCHEDULE
(Appointment of New Protector)
The power to appoint a new Protector shall be vested in :
(1) The Settlors during their joint lifetimes and thereafter the survivor of the Settlors during the remainder of his or her lifetime and thereafter
(2) Such persons the Protector shall by deed appoint and subject to such terms conditions and provisions as he or she shall determine therein but if there be no such person willing and able to act or if there is no such appointment then
(3) The Protector and subject thereto
(4) The Trustees
THE SIXTH SCHEDULE
(Consent of Protector)
The power conferred by Clauses 1(n) (ii) 4(a) 5 9 10 12 and 16 and Regulations 7 8 13 and 15
(…)”
2.2. De settlors hebben een “letter of wishes” aan de trustee gestuurd, gedagtekend juni 2001, waarin zij onder meer als wensen hebben geuit:
1. dat hun kinderen als primaire beneficiaries en de nakomelingen van hun kinderen als secundaire beneficiaries zullen worden aangewezen en dat als geen van beide voornoemde groepen van beneficiaries nog in leven zijn, bepaalde Joodse welzijnsinstellingen als beneficiaries worden aangewezen;
2. dat betalingen per familietak (“per stirpes”) zullen worden gedaan;
3. dat betalingen (uit het kapitaal en inkomen) als volgt en op de volgende tijdstippen dienen te worden gedaan:
- aan de settlors om deze in staat te stellen hun gebruikelijke levensstandaard te kunnen voortzetten;
- aan de kinderen (primaire beneficiaries);
- aan de kleinkinderen en verdere nakomelingen (secundaire beneficaries) (1) voor algemene ondersteuning maximaal € 75.000 per persoon per jaar, (2) voor speciale ondersteuning, bijvoorbeeld in verband met educatie, een eenmalige betaling van maximaal € 50.000 en (3) in het geval van calamiteiten, zoals invaliditeit en overlijden (van de partner, ouders of van een beneficiary);
4. dat voorafgaand aan het doen van betalingen advies bij een belastingadviseur zal worden ingewonnen om de fiscale gevolgen van die betalingen na te gaan in het bijzonder met betrekking tot de (belasting)wet van het woonland van de begiftigde; en
5. dat de trustee voorafgaande aan elke uitbetaling aan de beneficiaries schriftelijk toestemming van de protector heeft verkregen.
2.3. [X1] heeft op 19 mei 2001 de trustee verzocht om te worden ontheven van het opvolgend protectorschap. De trustee heeft dit verzoek ingewilligd.
2.4. [E] heeft op 20 mei 2001 ontslag genomen als protector.
2.5. De settlors hebben bij brief van mei 2001 aan de trustee meegedeeld dat zij [N] benoemen als protector van de Trust. [N] was een goede zakenrelatie van de vader van eisers.
2.6. Eisers hebben op 24 augustus 2001 ieder een uitkering uit de Trust ontvangen van € 136.135.
2.7. [E] heeft in 2004 naar aanleiding van een door hem gedaan verzoek een uitkering uit de Trust ontvangen van € 500.000.
2.8. Bij aktes van respectievelijk 10 maart 2006 en 7 december 2006 heeft de trustee als additionele beneficiaries van de Trust aangewezen [L] Foundation en het [M] Fonds.
2.9. Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2003 respectievelijk 19 augustus 2003 primitieve aanslagen IB/PVV 2001 aan eisers opgelegd.
2.10. Op 13 oktober 2004 is door verweerder met betrekking tot de aangifte voor het jaar 2002 een onderzoek gestart naar de betrokkenheid van eisers bij de Trust. Verweerder heeft met dagtekening 13 oktober 2004 een brief aan de gemachtigde van eisers gestuurd, waarin vragen zijn gesteld naar de betrokkenheid bij de Trust van de vader van eisers. In deze brief is onder meer verzocht om overlegging van de jaarstukken of een overzicht van de bezittingen en schulden van de Trust met betrekking tot de laatste vijf jaren.
2.11. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 17 november 2004 de vragen van verweerder deels beantwoord. De jaarstukken, dan wel de overzichten van de bezittingen en schulden van de Trust, zijn hierbij niet overgelegd. De gemachtigde van eisers heeft aangegeven dat eisers niet over die stukken beschikten en deze daarom hebben opgevraagd bij de trustee, maar dat deze niet bereid was om de stukken te overleggen.
2.12. Verweerder heeft bij brief van 1 december 2004 zijn verzoek om overlegging van de jaarstukken dan wel overzichten van de bezittingen en schulden van de Trust herhaald en eisers verzocht om informatie te verschaffen over de inbreng in de Trust. Hierbij heeft verweerder gewezen op de gevolgen die zijn verbonden aan het niet voldoen aan de informatieverplichting ingevolge artikel 47, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Voorts heeft verweerder in die brief aan de gemachtigde van eisers, die naast eisers ook hun ouders vertegenwoordigde, verzocht of deze er in het kader van de doelmatigheid mee instemde dat de vraagstelling beperkt zou worden tot één van de beneficiaries.
2.13. Bij brief van 3 januari 2005 is door de gemachtigde van eisers aangegeven dat hij instemde met het doelmatigheidsvoorstel. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat voor eisers geen recht bestond op het vermogen van de Trust. Voorts heeft de gemachtigde gesteld dat eisers aan hun informatieverplichting hadden voldaan en dat niet van hun gevergd kon worden dat zij zouden gaan procederen om aan de jaarstukken dan wel aan overzichten van de bezittingen en schulden van de Trust te komen.
2.14. Verweerder heeft bij brief van 22 november 2005 aangegeven waarom de beneficiaries volgens hem in staat zijn om de jaarstukken of een overzicht van de bezittingen en schulden ter beschikking te krijgen. Voorts heeft verweerder in deze brief aangegeven dat hij de eerder opgevraagde informatie voor de laatste keer opvroeg.
2.15. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 19 januari 2006 aangegeven dat verweerder gelet op het arrest van de Hoge Raad van 18 november 1998 (BNB 1999, 35/36) geen belang heeft bij de gevraagde informatie en dat artikel 47 van de AWR daarom niet geldt voor eisers.
2.16. Verweerder heeft bij brief van 19 mei 2006 aangegeven waarom hij belang heeft bij de gevraagde informatie. Voorts heeft verweerder in deze brief aanvullende vragen gesteld over de uitkeringen van € 136.135 aan eisers en heeft verzocht om bewijsstukken met betrekking tot deze uitkeringen te overleggen.
2.17. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 21 juli 2006 herhaald dat de trustee geen jaarstukken wil verstrekken, en dat het disproportioneel is om van eisers te verlangen dat zij daarover gaan procederen. Voorts heeft de gemachtigde van eisers voorgesteld om de trustee te vragen om te verklaren dat de uitkeringen eenmalig waren, dat er slechts één inbreng is geweest in 1997 en dat daarbij geen situs-goederen dan wel andere vermogensbestanddelen die aanleiding gaven tot heffing van Nederlandse successierecht of inkomstenbelasting zijn ingebracht.
2.18. Op 14 september 2006 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eisers en verweerder. De gemachtigde van eisers heeft hierop gereageerd bij brief van 17 oktober 2006. Hij heeft in deze brief onder meer aangegeven dat hij de onderhavige casus niet vergelijkbaar vindt met het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 1985 (BNB 1986/16) inzake de transparantie van een stichting, en heeft het voorstel om de trustee een verklaring te laten afleggen herhaald.
2.19. Verweerder heeft bij brief van 15 november 2006 onder meer aangegeven dat een ieder desgevraagd gehouden is om informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de belastingheffing. Voorts heeft verweerder in deze brief aangegeven dat hij de gevraagde informatie nodig heeft om te kunnen beoordelen of de door gemachtigde beweerde gevolgen van de Trust ook daadwerkelijk aan deze Trust kleven. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat de gevraagde informatie niet is verstrekt en dat er derhalve niet is voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR.
2.20. Verweerder heeft vervolgens de onderhavige (navorderings)aanslagen aan eisers opgelegd.
2.21. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase hebben de gemachtigde van eisers en verweerder uitgebreid met elkaar gecorrespondeerd en heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.22. Tijdens het hoorgesprek heeft de gemachtigde van eisers verweerder aangeboden om een tweede informatieverzoek aan de trustee te sturen. Bij brief van 5 november 2008 heeft de gemachtigde van eisers zijn concept-informatieverzoek aan de trustee voor commentaar aan verweerder voorgelegd. Verweerder heeft bij brief van 10 november 2008 de gemachtigde van eisers zijn commentaar toegezonden, met als bijlage de uitspraak Foreman vs Kingstone. Verweerder heeft bij brief van 11 december 2008 aan de gemachtigde van eisers gevraagd of de trustee al had gereageerd, waarbij verweerder tevens heeft aangegeven dat hij voornemens is om in januari/februari 2009 uitspraak te doen. Verweerder heeft op 3 februari 2009 een herinnering gestuurd waarop door de gemachtigde van eisers niet is gereageerd.
2.23. Verweerder heeft op 19 februari 2009 een brief ontvangen van [N], de protector van de Trust, met als bijlagen de jaarstukken van de Trust met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2007. Uit deze jaarstukken blijkt onder meer dat de Trust in 2006 een uitkering heeft gedaan van € 45.000.
2.24. De Trust is per 30 december 2009 opgeheven. Het daarin aanwezige vermogen is tot een bedrag van in totaal € 12.675.500 uitgekeerd aan de kinderen en de kleinkinderen van de settlors van de Trust.
3.1. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 is primair in geschil of er sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Voorts is met betrekking tot alle (navorderings)aanslagen in geschil of de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR dient te worden omgekeerd en verzwaard. Verder is in geschil het antwoord op de vraag of eisers zodanige rechten ontlenen aan het vermogen van de Trust dat sprake is van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid onder letter f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en naar hetgeen is verklaard ter zitting.
3.3. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering respectievelijk vernietiging van de (navorderings)aanslagen.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Ingevolge het eerste lid van artikel 16 van de AWR kan de inspecteur op grond van een feit dat leidt tot het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.1.2. Eisers hebben betoogd dat verweerder, gelet op het feit dat zij in hun aangifte bij de vraag naar betrokkenheid bij een trust een bevestigend kruisje hadden gezet, alvorens over te gaan tot het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV 2001 nader onderzoek had moeten instellen. Zij stellen zich op het standpunt dat deze vraag geen vraag is ter directe vaststelling van de materiële belastingschuld, maar veeleer ten doel heeft informatie te vergaren, en derhalve valt te duiden als een onderzoeksvraag. Dit betekent dat het onderzoek naar de Trust ruim vóór het opleggen van de primitieve aanslagen IB/PVV 2001 is gestart dan wel geacht kan worden te zijn gestart. Nu verweerder heeft nagelaten nader onderzoek in te stellen, is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, aldus eisers.
4.1.3. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. De stelling van eisers dat verweerder een onderzoek heeft dan wel geacht kan worden te zijn gestart bij de ontvangst van een aangifte waarin is aangekruist dat sprake is van betrokkenheid bij een trust, vindt geen steun in het recht. De enkele omstandigheid dat er een bevestigend kruisje is gezet bij deze vraag, is onvoldoende reden om te oordelen dat verweerder verplicht was om een (nader) onderzoek in te stellen alvorens de aanslagen IB/PVV 2001 definitief vast te stellen. Het enkele feit dat iemand betrokken is bij een trust brengt immers niet automatisch met zich dat het vermogen van de trust aan die persoon kan worden toegerekend (fiscale transparantie), dan wel dat die persoon zodanige rechten ontleent aan het vermogen van de trust dat sprake is van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid onder letter f, van de Wet IB 2001. Ook geeft de enkele omstandigheid dat iemand aangeeft betrokken te zijn bij een trust geen aanleiding om te oordelen dat hierdoor bij voorbaat zodanig sterk zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de aangifte, dat dit de inspecteur zou verplichten tot een nader onderzoek. Een inspecteur mag immers vertrouwen op de juistheid van een aangifte, zeker als die aangifte, zoals in de onderhavige gevallen, een verzorgde en betrouwbare indruk maakt en is opgemaakt door een gerenommeerd advieskantoor. Door bij de aanslagregeling IB/PVV 2001 geen onderzoek in te stellen naar de betrokkenheid van eisers bij de Trust heeft verweerder dan ook geen ambtelijk verzuim begaan. Na de vaststelling van de definitieve aanslagen 2001 in 2003 vormde het door de controlemedewerker uitgevoerde onderzoek in 2004 en de uitkomst daarvan voor verweerder het nieuwe feit dat de navordering rechtvaardigde.
Omkering van de bewijslast
4.2.1. In artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2001 is, voor zover hier van belang, vermeld:
‘2. Bezittingen zijn:
(…)
f. overige vermogensrechten, met waarde in het economische verkeer.
(…)’
Ten aanzien van de vraag of het vermogen van een trust moet worden aangemerkt als overige vermogensrechten, met waarde in het economische verkeer, is in de wetsgeschiedenis het navolgende vermeld:
‘De vraag of er een rechthebbende is in de zin van de vermogensrendementsheffing houdt verband met de vraag of er een of meer personen zijn aan te wijzen die een op geld waardeerbaar belang ontlenen aan dat trustvermogen. Of en in hoeverre van een dergelijk belang sprake is hangt sterk af van de omstandigheden van het geval waarbij onder meer de bepalingen in de trustakte een rol spelen maar bijvoorbeeld ook de wijze waarop de trustee gebruik heeft gemaakt van zijn eventuele bevoegdheid om - al dan niet onherroepelijk - beneficiaries aan te wijzen. Zolang iemand geen enkel recht op een uitkering uit het trustvermogen heeft, juridisch noch feitelijk, ook geen voorwaardelijk recht, maar slechts een blote verwachting bestaat dat hij op enig moment een uitkering uit het trustvermogen zou kunnen ontvangen, zal deze persoon (nog) niet als rechthebbende op het trustvermogen kunnen worden aangemerkt aangezien voor hem een op geld waardeerbaar belang bij dat vermogen ontbreekt. (…)'
Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 17, p. 115 (NNV).
4.2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers betrokken zijn bij de Trust. In het onderhavige geval verschillen partijen echter van mening over het antwoord op de vraag of op eisers de (verzwaarde) last rust om te bewijzen dat bij eisers slechts een blote verwachting bestaat dat zij op enig moment een uitkering uit het trustvermogen zouden kunnen ontvangen. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat eisers niet dan wel niet tijdig de gevraagde informatie hebben verstrekt.
4.2.3. Ingevolge artikel 47, aanhef en onder a, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
4.2.4. De rechtbank is van oordeel dat eisers, gelet op de door de rechtbank geconstateerde onwilligheid om informatie te verstrekken en stukken over te leggen die ze (gemakkelijk) konden verkrijgen, niet hebben voldaan aan de op hen rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 47 van de AWR. De rechtbank heeft daarbij de volgende omstandigheden van belang geacht.
- Verweerder heeft eisers bij brieven van 13 oktober 2004, 1 december 2004, 22 november 2005 en 19 mei 2006 gevraagd om informatie (onder meer de jaarstukken dan wel een overzicht van de bezittingen en schulden van de Trust) te verstrekken, waaraan door eisers slechts gedeeltelijk gehoor is gegeven;
- Met betrekking tot de brief aan de trustee die partijen in december 2008 gezamenlijk hebben opgesteld kon de gemachtigde ter zitting desgevraagd niet bevestigen dat deze destijds naar de trustee is verstuurd;
- Vóór het vaststellen van de (navorderings)aanslagen zijn geen jaarstukken overgelegd. Uiteindelijk zijn pas na verloop van circa twee jaar na het maken van bezwaar tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen jaarstukken van de Trust met betrekking tot de periode 2002-2007 toegezonden door de protector. De rechtbank ziet geen reden om ervan uit te gaan dat de protector deze stukken niet eerder (op verzoek van eisers) had kunnen leveren;
- De jaarstukken van de Trust over de periode voorafgaand aan het jaar 2002 zijn niet in het geding gebracht. De gemachtigde van eisers kon, daarnaar gevraagd ter zitting, niet aangeven waarom de protector (op verzoek van eisers) die stukken niet zou kunnen verstrekken;
- Eisers hebben geen informatie over de inbreng van de settlors respectievelijk de inbreng van anderen gegeven. Er is gesteld noch gebleken dat eisers hierover informatie hebben opgevraagd bij de settlors;
- Eisers hebben geen afschriften overgelegd van de aan hen gedane uitkeringen van € 136.135. De gemachtigde kon desgevraagd niet aangeven wat de aanleiding was voor deze uitkeringen en of deze bedragen op verzoek van eisers zijn uitgekeerd.
Nu de rechtbank van oordeel is dat eisers niet volledig hebben voldaan aan de op hen rustende informatieverplichting ingevolge artikel 47 van de AWR, rust op hen de bewijslast om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. In de onderhavige gevallen houdt dit in dat eisers moeten aantonen dat zij niet zodanige rechten ontlenen aan het vermogen van de Trust dat sprake is van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid onder letter f, van de Wet IB 2001.
4.2.5. Eisers bestrijden dat zij enige feitelijke beschikkingsmacht konden uitoefenen ten aanzien van het vermogen van de Trust. Zij stellen, onder verwijzing naar de trustakte, dat zij niet over de bevoegdheid beschikten om een hen goedgezinde protector te benoemen die vervolgens de trustee zou kunnen aanstellen, vervangen of ontslaan. Voorts wijzen eisers erop dat de trustee het recht heeft om beneficiaries toe te voegen en te verwijderen, en op basis van zijn discretionaire bevoegdheden niet verplicht is om uitkeringen te doen aan de personen die zijn aangewezen als beneficiaries. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers hiermee niet aangetoond dat zij niet zodanige rechten ontlenen aan het vermogen van de Trust dat geen sprake is van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid onder letter f, van de Wet IB 2001. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vast staat dat er in ieder geval in 2001, 2004 en 2006 bedragen van behoorlijke omvang vanuit het trustvermogen zijn uitgekeerd, waaronder aan eisers in 2001. Hierbij is met betrekking tot de uitkering van € 500.000 aan [E] in 2004 bekend dat deze naar aanleiding van een kort daarvoor gedaan verzoek van hem aan de trustee is geschied. Nu eisers, ondanks dat hier ter zitting nog navraag naar is gedaan, hebben nagelaten om openheid van zaken te geven met betrekking tot de wijze waarop de trustee tot de uitkeringen aan hen is gekomen (de gemachtigde van eisers kon desgevraagd niet aangegeven of deze uitkeringen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een verzoek daartoe van eisers), acht de rechtbank aannemelijk, althans niet uitgesloten dat in de praktijk door de trustee op verzoek van de beneficiaries nagenoeg automatisch uitkeringen werden verstrekt (zolang deze binnen de verdeling per familietak bleven). Hierbij heeft de rechtbank ook in ogenschouw genomen dat eisers geen duidelijkheid hebben verschaft over de uitdelingslijst met betrekking tot het opheffen van de Trust in 2009, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [X2] eerder nog een uitkering van de Trust heeft ontvangen.
4.3.1. Omkering van de bewijslast betekent niet dat naar willekeur een aanslag kan worden vastgesteld. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
4.3.2. Ter zitting is vastgesteld dat niet langer in geschil is dat het bij eisers in aanmerking genomen hogere box 3 vermogen van € 1.000.000 per persoon per jaar is gebaseerd op een redelijke schatting. De gemachtigde van eisers heeft met betrekking tot dit punt desgevraagd aangegeven dat er gelet op het verschil tussen de bedragen die in aanmerking zijn genomen en de bedragen die uiteindelijk in 2009 zijn uitbetaald, reeds voldoende rekening is gehouden met het waardedrukkend effect dat uitgaat van de gecreëerde structuur. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen, en gaat er derhalve vanuit dat de bedragen die door verweerder bij eisers in aanmerking zijn genomen zijn gebaseerd op een redelijke schatting.
4.4. Eisers hebben de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de (navorderings)aanslagen geen doel treffen, zullen de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is door mr. H.A.M. Röell-Mulder, voorzitter, mr. C.M. van Wechem en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.