beschikking
RECHTBANK HAARLEM
Beschikking van 24 april 2012 op de voordracht ingevolge artikel 319, eerste lid, Faillissementswet tot ontslag en vervanging van [naam bewindvoerder] als bewindvoerder in de schuldsaneringsregelingen van:
R2008/51 [A], [adres A]
rechter-commissaris: mr. P.M.F. Greuter
R2008/55 [B], [adres B]
rechter-commissaris: mr. W.S.J. Thijs
R2008/68 [C], [adres C]
rechter-commissaris: mr. W.S.J. Thijs
R2008/86 [D], [adres D]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2008/147 [E], [adres E]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2008/184 [F], [adres F]
rechter-commissaris: mr. P.M.F. Greuter
R2008/249 [G], [adres G]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2008/271 [H], [adres H]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2008/298 [I], [adres I]
rechter-commissaris: mr. P.M.F. Greuter
R2008/323 [J], [adres J]
rechter-commissaris: mr. W.S.J. Thijs
R2008/378 [K], [adres K]
rechter-commissaris: mr. P.M.F. Greuter
R2008/383 [L], [adres L]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2008/384 [M], [adres M]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2009/119 [N], [adres N]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2009/149 [O], [adres O]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2009/226 [P], [adres P]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2009/261 [Q], [adres Q]
rechter-commissaris: mr. P.M.F. Greuter
R2009/283 [R], [adres R]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink
R2009/285 wijlen [S], [adres S]
rechter-commissaris: mr. A.H. Veldmaat-Wansink,
in welke zaken [naam bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder.
1. De procedure
1.1. De rechters-commissarissen mrs. W.S.J. Thijs, A.H. Veldmaat-Wansink en P.M.F. Greuter hebben op 11 januari 2012 een voordracht gedaan de bewindvoerder in bovengenoemde schuldsaneringsregelingen te ontslaan en door een ander te vervangen.
1.2. Bij faxbericht van 1 april 2012 heeft de bewindvoerder een verweerschrift ingediend.
1.3. Op 2 april 2012 is de voordracht ter zitting behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank. De bewindvoerder is niet verschenen. Ter zitting heeft rechter-commissaris mr. Veldmaat-Wansink de voordracht – mede namens de andere rechters–commissarissen – toegelicht en haar reactie gegeven op het door de bewindvoerder ingediende verweerschrift.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank van 16 december 2008 is de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [T] met benoeming van [naam bewindvoerder] als bewindvoerder.
2.2. Bij brief van 16 maart 2010 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris verzocht haar salaris in de schuldsaneringsregeling van [T] te verhogen. De brief houdt het volgende in:
“[…]
Met dit schrijven wil ik u verzoeken om conform artikel 3 Besluit Salaris Bewindvoerder het salaris van ondergetekende in opgemelde schuldsaneringsregeling te verhogen en wel om de volgende reden.
Ter betwisting van de Postbank/ING vordering zijn de volgende extra werkzaamheden uitgevoerd:
? intakegesprek gevoerd met saniet (1 uur)
? dossieronderzoek (2,5 uren)
? literatuur/jurisprudentie onderzoek (2 uren)
? telefonische vervolggesprekken met saniet (0,5 uur)
? correspondentie Postbank/ING (2 uren)
De extra werkzaamheden hebben ertoe geleid dat de vordering van ruim € 28.000,- is afgeboekt (zie ook correspondentie bij verificatieverslag). Het gevolg daarvan is dat voor saniet een restitutie van reeds betaalde en vermindering van 24 maanden ter zake aflossingen aan de boedel. Tevens kan volledige betaling van de overige crediteuren plaatsvinden.
Ik wil u verzoeken het salaris te verhogen met € 931,20 (8x0,6x€ 194,-, zie art. 32 richtlijnen voor schuldsaneringen).
2.3. Bij brief van 17 maart 2010 heeft de gerechtssecretaris het volgende aan de bewindvoerder geschreven:
“[…]
Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw brief d.d. 16 maart 2010 […] waarin u – kort samengevat – om verhoging van uw salaris verzoekt.
Alvorens daaromtrent een beslissing te nemen, verzoek ik u aan mij kopieën van de door u gevoerde correspondentie met de Postbank/ING te doen toekomen. Tevens verzoek ik u het stuk c.q. de stukken over te leggen waaruit blijkt dat de vorderingen door de Postbank/ING zijn ingetrokken.
2.4. Bij brief van 18 maart 2010 heeft de bewindvoerder het volgende aan de rechter-commissaris geschreven:
“[…]
Naar aanleiding van uw brief d.d. 17 maart 2010 verwijs ik naar de stukken van de verificatievergadering d.d. 8 februari jl.
Voor het overige deel ik u mede dat ik niet voornemens ben uitgebreide correspondentie te voeren in deze zaak. De rechtbank wijst al jaren al mijn (financiële) verzoeken af, roept mij op voor volstrekt onnodige (verificatie)zittingen en heeft de benoemingen in schuldsaneringszaken medio 2009 gestaakt. Totale schade tot op heden ruim € 100.000,-. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat deze zaak anders zou aflopen.
Mocht u niet tot directe toewijzing van mijn verzoek overgaan, dan zie ik af van een verhoging van het salaris bewindvoerder.
2.5. Bij brief van 21 juli 2010 heeft rechter-commissaris mr. Thijs het volgende aan de bewindvoerder geschreven:
“[…]
Hedenmorgen heeft u telefonisch bij mij geïnformeerd naar de beslissing op uw verzoek conform artikel 3 Besluit Salaris Bewindvoerder uw salaris in bovengenoemde schuldsaneringsregeling te verhogen. In verband hiermee bericht ik u als volgt.
Gelet op uw brief van 18 maart jl. aan mr. A.J. Meijer van deze rechtbank, waarin u heeft aangegeven af te zien van een verhoging van het salaris bewindvoerder in het geval niet tot directe toewijzing van uw verzoek daartoe mocht worden overgegaan en de daarop volgende correspondentie, meer in het bijzonder mijn brieven aan u van 19 en 25 maart 2010, is uw verzoek als ingetrokken beschouwd. Van directe toewijzing van uw verzoek is immers geen sprake geweest.
2.6. Bij vonnis van deze rechtbank van 20 juli 2010 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [T] beëindigd, omdat de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte waren voldaan. Het salaris van de bewindvoerder is daarbij vastgesteld op € 968,07.
2.7. Op 9 november 2011 heeft de rechtbank een brief ontvangen van [T]. Deze brief was gedateerd 8 november 2011 en had als kop “Duplicaat ter informatie, Brief verzonden naar ING Leeuwarden”. Bij deze brief bevond zich een aantal bijlagen, waaronder een brief van de bewindvoerder aan [T], gedateerd 22 juli 2010. Deze brief houdt – onder meer – het volgende in:
“[…]
Met dit schrijven deel ik u mede dat de schuldsaneringsregeling definitief is afgewikkeld.
Op korte termijn krijgt u een bedrag van circa € 3.022,84 op uw […] rekening gestort. Zoals reeds in de mail gesteld dient u dan nog een factuur van € 931,20 aan juridische kosten te voldoen (zie bijgaand), aangezien het niet mogelijk is deze kosten in het vonnis op te nemen.
2.8. Bij brief van 15 november 2011 heeft rechter-commissaris mr. Thijs de bewindvoerder bericht dat hij de zinsnede in haar brief van 22 juli 2010 aan [T] over de nog te betalen juridische kosten niet kan plaatsen, aangezien de rechtbank het salaris in het vonnis van 20 juli 2010 had vastgesteld op € 986,07. De rechter-commissaris heeft aangegeven de bewindvoerder daarover graag te willen spreken en haar daarom uitgenodigd voor een bespreking op de rechtbank op 22 november 2010.
2.9. De bewindvoerder heeft bij brief van 18 november 2011 als volgt op de brief van de rechter-commissaris gereageerd:
“[…]
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 15 november 2011 deel ik u mede geen gebruik te maken van de gelegenheid om mondeling te worden gehoord d.d. 22 november a.s. en verzoek u de zaak op grond van de navolgende toelichting af te doen.
De bewindvoerder WSNP heeft slechts een taak gegevens te verzamelen ter onderbouwing van de vordering, daaronder valt niet het betwisten van de vordering. In onderhavige zaak bleek na toelating Wsnp sprake te zijn van een juridisch geschil met de ING, waardoor de heer [T] is doorverwezen naar een advocaat. Daar bleek dat hij geen recht had op een toevoeging en vanwege het ontbreken van een rechtsbijstandsverzekering alleen al aan advocaatkosten een bedrag tussen de € 2.000,- en € 4.000,- kwijt was. Na overleg is besloten de zaak binnen ons kantoor af te doen, aangezien de juridische werkzaamheden van mijn collega worden verricht op basis van no cure no pay en 10% courtage (op grond van de hoogte van de vordering). Voor deze werkzaamheden heeft de heer [T] een overeenkomst getekend.
Ondergetekende heeft getracht de kosten ten laste te laten komen van de boedel, maar dat is mislukt. Derhalve dient de heer [T] zelf de rekening te voldoen en gelet op de uitkomst van de procedure was dit ook een correcte afhandeling van de zaak.
2.10. Bij brief van 29 november 2011 heeft rechter-commissaris mr. Thijs de bewindvoerder – onder meer – het volgende bericht:
“[…]
Op basis van de gegevens in het dossier en uw toelichting op de gang van zaken kan ik niet anders concluderen dan dat u het extra salaris waarop u meende recht te hebben rechtstreeks bij saniet heeft gedeclareerd, aangezien uw verzoek om een verhoging van het salaris niet aanstonds door de rechtbank werd toegewezen. Het bedrag van de factuur voor [T] is immers gelijk aan de door u verzochte salarisverhoging.
Het declareren van extra (proces)kosten bij de saniet voor werkzaamheden die behoren tot de taak van de bewindvoerder is in strijd met de wet. U zult begrijpen dat dit van geen enkele bewindvoerder kan worden getolereerd.
Uw handelwijze heeft het vertrouwen dat ik als rechter-commissaris in u als bewindvoerder moet kunnen stellen zodanig geschaad dat ik mij genoodzaakt zie de kwestie binnen de rechtbank in breder verband te bespreken, teneinde te bezien wat de consequentie voor de thans nog lopende schuldsaneringsregelingen zal moeten zijn. Alvorens daartoe over te gaan stel ik u nog één keer in de gelegenheid op mijn bevindingen te reageren. Ik zie uw reactie graag vóór 15 december 2011 tegemoet.
2.11. De bewindvoerder heeft bij brief van 12 december 2011 als volgt op de brief van de rechter-commissaris gereageerd:
“[…]
Ten derde heb ik in deze brief mijn wantrouwen kenbaar gemaakt ten aanzien van uw beoordelingsvermogen als rechter-commissaris in een aantal zaken van ondergetekende. U heeft geen enkele poging gedaan dit wantrouwen bespreekbaar te maken dan wel weg te nemen. Integendeel, u heeft zonder nadere overweging het verzoek als ingetrokken beschouwd. Van een rechter-commissaris mag verwacht worden dat hij verder kijkt dan een louter tekstueel verhaal, hij dient boven partijen te staan. Zoals u bekend moet zijn is er sprake van een toezichthoudende relatie, niet van een gerechtelijke procedure tegen de bewindvoerder Wsnp (u bent geen advocaat).
Wellicht ten overvloede deel ik nog mede dat wij ons als kantoor met nadruk hebben geprofileerd als specialisatiekantoor voor (eenvoudige) juridische procedures in schuld(sanerings)zaken. Dit betekent ook dat er in de Wsnp zaken waarin wij als bewindvoerder worden benoemd zo nu en dan eenvoudige juridische procedures worden gevoerd. In hoeverre deze procedures vallen binnen de taken van de bewindvoerder, gevoerd moeten worden met of zonder machtiging van de rechter-commissaris, dan wel op eigen naam van de saniet en de bijbehorende vergoedingen-systematiek is niet in elke zaak precies duidelijk en wij staan uiteraard open voor nadere richtlijnen in specifieke/concrete zaken.
Ten vijfde stelt u in de vierde alinea dat er sprake is van een procedure ex art 316 Fw, dit is mijns inziens onjuist. In onderhavige zaak was er geen sprake van een optreden in rechte, maar van een materiële betwisting van de vordering. Voorts raakt de procedure de boedel niet, aangezien de werkzaamheden zijn verricht op basis van no cure no pay, waardoor er in eerste instantie in ieder geval geen sprake was van benadeling van de boedel (c.q. de schuldeisers). […]”.
2.12. Bij brief van 27 december 2011 heeft rechter-commissaris mr. Thijs de bewindvoerder bericht dat de rechters-commissarissen een voordracht tot ontslag
in de nog lopende schuldsaneringsregelingen zullen doen.
2.13. Bij faxbericht van 1 april 2012 heeft de rechtbank een verweerschrift van de bewindvoerder ontvangen. Dit verweerschrift houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“[…]
De rechters-commissarissen stellen dat de bewindvoeder de verhoging van het salaris buiten medeweten van de rechter-commissaris rechtstreeks heeft gedeclareerd aan saniet. Dat is onjuist. De bewindvoerder heeft, nadat zij geconstateerd had ten onrechte een verzoek verhoging salaris te hebben ingediend bij de rechter-commissaris, het verzoek ingetrokken en saniet verzocht de juridische kosten te voldoen aan collega/zus [naam collega/zus bewindvoerder].
De rechter-commissaris stelt vervolgens dat de bewindvoerder het verzoek niet heeft ingetrokken omdat het geen bewindvoerdertaken betrof, maar omdat het verzoek niet aanstonds werd toegewezen. Hoewel dit verhaal naar de taalkundige bewoordingen juist is, had een ieder de achterliggende gedachte kunnen raden. Nadat de bewindvoerder op verzoek van de rechter-commissaris de stukken had verzameld ter onderbouwing van haar verzoek tot verhoging salaris, bleek dat alle correspondentie op naam van zus en collega was gevoerd, waardoor het niet meer mogelijk was het salarisverzoek te handhaven.
Voor het afhandelen van het verzoek kwam het de bewindvoerder echter niet raadzaam voor toe te geven dat zij een onjuist verzoek had ingediend (gelet op de pogingen van de rechter-commissaris de bewindvoerder en haar kantoor ten gronde te richten), waardoor er voor gekozen is het verzoek zonder nadere onderbouwing in te trekken.
c.1 De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake van is dat zij (voor zover daar sprake van is) buiten de wettelijke kaders is getreden. Zij heeft geen dubbeltje extra salaris in deze zaak ontvangen. De factuur juridische kosten beslaat geheel de werkzaamheden van collega/zus in de procedures [T], waardoor uiteraard ook de ontvangen gelden geheel ten gunste van [naam collega/zus bewindvoerder] zijn gekomen.
3. De voordracht tot ontslag
3.1. De rechters-commissarissen hebben aan de voordracht tot ontslag van de bewindvoerder in bovenvermelde schuldsaneringsregelingen ten grondslag gelegd dat zij geen vertrouwen meer hebben in de bewindvoerder. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.2. Toen het verzoek om een verhoging van het salaris niet aanstonds door de rechtbank werd toegewezen, heeft de bewindvoerder het verzoek ingetrokken en het bedrag buiten medeweten van de rechter-commissaris om rechtstreeks gedeclareerd bij saniet. De bewindvoerder is hiermee buiten de wettelijke kaders getreden, nu het salaris wordt bepaald door de rechtbank. Deze handelwijze heeft het vertrouwen dat een rechter-commissaris in de bewindvoerder moet kunnen stellen, zodanig geschaad dat de rechters-commissarissen geen basis meer zien voor een verdere samenwerking met de bewindvoerder. Daarbij speelt in belangrijke mate mee dat het declareren van het extra salaris bij saniet zich volledig buiten het zicht van de rechter-commissaris heeft afgespeeld en slechts bij toeval bekend is geraakt. Op deze wijze kan het toezicht op de vervulling van de door de bewindvoerder te verrichten taken, waarmee de rechter-commissaris is belast, niet uitgeoefend worden. Voorts is van belang dat sanieten ten opzichte van de bewindvoerder in een afhankelijkheidspositie verkeren en er zonder meer van uit moeten kunnen gaan dat hetgeen de bewindvoerder van hen verlangt, in overeenstemming is met de Wet schuldsanering natuurlijk personen, hetgeen in deze kwestie niet het geval was.
4. Het verweer van de bewindvoerder
4.1. De bewindvoerder heeft in haar verweerschrift – samengevat – het volgende tegen de voordracht tot ontslag ingebracht.
4.2. In een groot aantal van de voor ontslag voorgedragen zaken is reeds rekening en verantwoording (aan de Raad voor de Rechtsbijstand) afgelegd, zodat de voordracht in deze zaken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De resterende zaken zijn thans voor het grootste deel beëindigd, waardoor de noodzaak van ontslag ontbreekt. Door deze zaken ten onrechte in de onderhavige voordracht op te nemen, hebben de rechters-commissarissen onzorgvuldig en niet integer gehandeld en te weinig oog gehad voor de belangen en standpunten van de bewindvoerder. Bovendien is niet vastgesteld dat de bewindvoerder in deze zaken ondeskundig heeft gehandeld. Primair is er dan ook geen wettelijke grondslag voor het ontslag en subsidiair ontbreekt het belang daarbij.
4.3. Ook in de schuldsaneringsregeling van [T] heeft de bewindvoerder haar taken op correcte wijze vervuld en heeft zij deskundig gehandeld. De rechters-commissarissen hebben nagelaten te onderbouwen buiten welke wettelijke kaders de bewindvoerder zou zijn getreden. Een juridische grondslag voor het ontslag ontbreekt derhalve.
4.4. Onjuist is dat de bewindvoerder het verzoek om verhoging van haar salaris zou hebben ingetrokken, omdat het niet aanstonds werd toegewezen. De reden hiervoor was dat na het verzamelen van stukken ter onderbouwing van het verzoek bleek dat alle correspondentie was gevoerd door collega/zus [naam collega/zus bewindvoerder]. Hierdoor was het niet meer mogelijk het verzoek te handhaven. Voor het afhandelen van het verzoek kwam het de bewindvoerder echter niet raadzaam voor om toe te geven dat zij een onjuist verzoek had ingediend, waardoor zij ervoor heeft gekozen het verzoek zonder nadere onderbouwing in te trekken. [T] is vervolgens verzocht de juridische kosten aan de collega/zus te voldoen, hetgeen is gebeurd. De bewindvoerder heeft in deze schuldsaneringsregeling dan ook geen extra salaris ontvangen.
4.5. Tot slot heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de rechters die deze voordracht tot ontslag behandelen allen voormalige insolventierechters zijn met intensieve privé-werkcontacten met de rechters-commissarissen, zodat – gelet op de slechte verhouding tussen de bewindvoerder en de medewerkers van de insolventie unit – geen sprake kan zijn van een onafhankelijke behandeling van haar zaak.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank gaat voorbij aan het onder 4.5 vermelde verwijt van de bewindvoerder dat de rechters die de onderhavige voordracht tot ontslag behandelen niet onafhankelijk zouden zijn. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft in haar beslissing van 17 januari 2012 in verband met de wraking door de bewindvoerder van de voorzitter van de onderhavige meervoudige kamer daaromtrent reeds overwogen dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder werkzaam is geweest bij het Team Insolventies niet leidt tot het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van verzoekster objectief gerechtvaardigd is en dat voorts onvoldoende is onderbouwd dat de rechter intensieve privécontacten met de medewerkers van Team Insolventies onderhoudt. Voorts heeft de wrakingskamer in voornoemde beslissing bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de bewindvoerder niet in behandeling zal worden genomen. De bewindvoerder heeft ook geen verzoek tot wraking van de andere leden van deze meervoudige kamer ingediend. Daardoor is een inhoudelijke beoordeling van eerder vermeld verwijt van de bewindvoerder in de onderhavige procedure niet aan de orde.
5.2. Art. 319 van de Faillissementswet (hierna: Fw) bepaalt dat de rechtbank bevoegd is de bewindvoerder op voordracht van de rechter-commissaris, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen.
5.3. Het artikel noemt geen specifieke gronden waarop het ontslag gebaseerd moet zijn. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de voordracht dan ook een ruime beoordelingsvrijheid. Uiteindelijk dient zij te beoordelen of de bewindvoerder de wettelijke taken naar behoren heeft uitgevoerd, respectievelijk of de rechtbank er voldoende vertrouwen in heeft dat de bewindvoerder die taken in de betrokken schuldsanerings-regelingen op adequate wijze zal afwikkelen.
5.4. Bij die beoordeling neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de hierboven geciteerde correspondentie blijkt dat de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [T] de rechtbank om een verhoging van het salaris met € 931,20 heeft verzocht. Toen de rechtbank de bewindvoerder om nadere informatie vroeg en de verhoging van het salaris niets aanstonds werd toegewezen, heeft zij haar verzoek ingetrokken. Twee dagen na het wijzen van het vonnis waarin de schuldsaneringsregeling van [T] is beëindigd en het salaris van de bewindvoerder is vastgesteld, heeft de bewindvoerder een brief aan [T] gestuurd met het verzoek € 931,20 aan juridische kosten te voldoen.
5.5. De bewindvoerder is hiermee buiten de wettelijke kaders getreden. Artikel 320 Fw bepaalt immers dat het salaris van de bewindvoerder wordt vastgesteld door de rechtbank. De bewindvoerder mag derhalve geen salaris bij de saniet zelf in rekening brengen. De door de bewindvoerder in de correspondentie met de rechter-commissaris ingenomen stelling dat het betwisten van de vordering van de Postbank/ING niet behoort tot de taken van de bewindvoerder is onjuist. Ingevolge artikel 328 jo. 111 en 119 Fw dient de bewindvoerder de ingediende vorderingen te verifiëren en, indien deze niet deugdelijk blijken te zijn, te betwisten.
5.6. Overigens is de stelling van de bewindvoerder dat de verrichte werkzaamheden niet tot de taak van de bewindvoerder horen – indien juist – in strijd met haar verzoek om extra salaris. Dit geldt te meer als juist zou zijn wat de bewindvoerder uiteindelijk pas in haar verweerschrift heeft aangegeven, te weten dat de werkzaamheden niet door haar, maar door haar collega/zus zijn verricht. De – eerst in het verweerschrift ingenomen – stelling van de bewindvoerder dat zij daarom het bij de rechtbank ingediende verzoek ook heeft ingetrokken, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de onder 2.4 geciteerde brief en het feit dat de bewindvoerder nadien nog bij de rechter-commissaris heeft geïnformeerd naar zijn beslissing op het verzoek om verhoging van het salaris.
5.7. Zowel de met saniet gemaakte afspraak dat aanvullende juridische werkzaamheden zouden worden verricht ter betwisting van de vordering van Postbank/ING als de declaratie van de in verband daarmee gemaakte kosten bij saniet heeft zich volledig buiten het zicht van de rechter-commissaris voltrokken. Dit is slechts bij toeval – ruim na het beëindigen van de schuldsaneringsregeling – ontdekt. De bewindvoerder had evenwel nooit zonder toestemming van de rechter-commissaris een dergelijke afspraak met saniet mogen maken. In een schuldsaneringsregeling verkeert een saniet in een afhankelijke positie ten opzichte van de bewindvoerder en moet hij er vanuit kunnen gaan dat wat de bewindvoerder van hem verlangt in overeenstemming is met de wet. Het is de taak van de rechter-commissaris om toezicht te houden op de vervulling van de taken van de bewindvoerder en de saniet binnen die afhankelijkheidsrelatie te beschermen. De rechter-commissaris kan die taak alleen naar behoren uitvoeren indien hij er op kan en mag vertrouwen dat de bewindvoerder hem volledig informeert. Door noch de afspraak noch de declaratie aan de rechter-commissaris voor te leggen, heeft de bewindvoerder het door de rechter-commissaris uit te oefenen toezicht onmogelijk gemaakt en het voor de toezichthoudende taak noodzakelijke vertrouwen in de bewindvoerder geschaad.
5.8. De bewindvoerder is door de rechter-commissaris meerdere keren in de gelegenheid gesteld uitleg te geven over voormelde handelwijze. Op de uitnodiging voor een gesprek heeft zij echter niet in willen gaan en in haar schriftelijke reacties heeft de bewindvoerder verschillende, met elkaar strijdige, verklaringen gegeven voor de gang van zaken en (ongefundeerde) verwijten gemaakt aan het adres van de rechter-commissaris. Verantwoordelijkheid voor haar fout heeft de bewindvoerder tot op heden niet genomen. Ook bij de mondelinge behandeling van de voordracht tot ontslag is de bewindvoerder niet verschenen. Zij heeft zich beperkt tot het indienen van een verweerschrift met – opnieuw – een andere lezing en beschuldigingen aan het adres van de rechter-commissaris en de rechtbank.
5.9. Door als voormeld buiten de wettelijke kaders en buiten het (toe)zicht van de rechter-commissaris te handelen en daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid te willen nemen, bestaat er bij de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat de bewindvoerder de betrokken schuldsaneringsregelingen naar behoren zal afwikkelen. Nu dat vertrouwen onontbeerlijk is in de samenwerking tussen de rechter-commissaris en de bewindvoerder hebben de rechters-commissarissen naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden een voordracht tot ontslag gedaan met betrekking tot alle nog lopende schuldsaneringsregelingen.
5.10. Het standpunt van de bewindvoerder dat niet is vastgesteld dat zij ondeskundig heeft gehandeld in de betreffende schuldsaneringsregelingen is niet relevant. De grondslag van de voordracht is immers een gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder en niet haar deskundigheid. Dat laatste staat in deze voordracht niet ter discussie. Evenmin doet terzake dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd door de collega/zus van de bewindvoerder, waardoor de bewindvoerder uiteindelijk zelf geen extra salaris heeft ontvangen in de schuldsaneringsregeling van [T]. Het gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder is geheel te wijten aan de wijze waarop zij heeft geprobeerd een verhoging van haar salaris te bewerkstelligen – eerst bij de rechtbank en daarna bij saniet zelf – en het feit dat die verhoging uiteindelijk niet ten gunste van haarzelf is gekomen, maakt die handelwijze niet minder verwijtbaar.
5.11. Volgens de bewindvoerder is het merendeel van de schuldsaneringsregelingen waarin haar ontslag is voorgedragen inmiddels reeds beëindigd of zal op korte termijn beëindigd worden. De rechtbank stelt voorop dat de werkzaamheden van een bewindvoerder niet reeds ophouden met het vonnis waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd. Daarvan is eerst sprake indien rekening en verantwoording aan de rechtbank (niet aan de Raad voor Rechtsbijstand) is afgelegd en de boedelrekening is opgeheven. Uit onderzoek ter griffie is gebleken dat die situatie zich in geen van de betrokken schuldsaneringsregelingen voordoet en in alle schuldsaneringsregelingen nog (afrondende) werkzaamheden moeten worden verricht. Gelet op het gebrek aan vertrouwen dat de bewindvoerder die werkzaamheden naar behoren zal uitvoeren en de schuldsaneringsregelingen adequaat zal afwikkelen, is er grond de bewindvoerder in alle overige schuldsaneringsregelingen te ontslaan, ook indien daarin reeds een beëindigingzitting heeft plaatsgevonden of op korte termijn zal plaatsvinden.
5.12. Van een groot aantal onterecht voorgedragen schuldsaneringsregelingen, zoals de bewindvoerder stelt, is dan ook geen sprake. Hoewel de schuldsaneringsregelingen vrijwel allemaal op korte termijn zullen eindigen en de bewindvoerder inmiddels niet meer door deze rechtbank tot bewindvoerder wordt benoemd, is (de voordracht tot) het ontslag in de betrokken schuldsaneringsregelingen naar het oordeel van de rechtbank ook niet disproportioneel. De consequenties van het ontslag voor de bewindvoerder – hoe ernstig ook – wegen niet op tegen het (door de bewindvoerder zelf veroorzaakte) gebrek aan vertrouwen waardoor verdere samenwerking met de bewindvoerder onmogelijk is geworden.
5.13. Het vorenstaande betekent dat de bewindvoerder zal worden ontslagen in alle in de voordracht vermelde schuldsaneringsregelingen, nu daarin nog geen rekening en verantwoording aan de rechtbank is afgelegd. De rechtbank zal in die schuldsaneringsregelingen een nieuwe bewindvoerder benoemen.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. ontslaat [naam bewindvoerder] als bewindvoerder in alle bovengenoemde schuldsaneringsregelingen,
6.2. benoemt als opvolgend bewindvoerder:
mr. A.G. Moeijes
Postbus 397
1970 AJ IJmuiden,
6.3. bepaalt dat de voormalige bewindvoerder op de voet van artikel 319, tweede lid, Faillissementswet rekening en verantwoording aflegt aan de in haar plaats benoemde bewindvoerder,
6.4. bepaalt dat de voormalige bewindvoerder de desbetreffende dossiers uiterlijk vier weken na de datum van deze beschikking aan de opvolgend bewindvoerder overdraagt,
6.5. bepaalt dat het salaris van de voormalige bewindvoerder in de betreffende schuldsaneringsregelingen bij afzonderlijke beschikkingen zal worden vastgesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.P. Ruitinga, mr. J.J. Dijk en mr. W. Veldhuijzen van Zanten, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 24 april 2012.?