ECLI:NL:RBHAA:2012:BW3948

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184172 - HA ZA 11-917
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van testament en vervaltermijn van keuzelegaat

In deze zaak gaat het om de uitleg van een testament en de vraag of een aan een legaat verbonden tijdsbepaling kan worden aangemerkt als een vervaltermijn. De erflater, die op 10 oktober 2007 overleed, had in zijn testament een keuzelegaat opgenomen voor zijn echtgenote, [gedaagde sub 1]. Dit legaat vervalt volgens de erflater indien [gedaagde sub 1] niet binnen zes maanden na zijn overlijden verklaart gebruik te maken van het legaat. De rechtbank oordeelt dat de bewoordingen van het testament duidelijk zijn en dat [gedaagde sub 1] niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, waardoor het keuzelegaat is vervallen. De rechtbank wijst erop dat de erflater in zijn testament ook een vruchtgebruiklegaat heeft opgenomen voor [gedaagde sub 1], wat betekent dat zij nog steeds recht heeft op een deel van de nalatenschap, ondanks het verval van het keuzelegaat.

De rechtbank behandelt de vorderingen van de partijen in conventie en reconventie gezamenlijk. [Eiseres] vordert de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de vestiging van het vruchtgebruik. [Gedaagde sub 1] betwist dat zij geen gebruik meer kan maken van het keuzelegaat en stelt dat de termijn slechts een aansporingstermijn is. De rechtbank concludeert dat de termijn in het testament wel degelijk een vervaltermijn is en dat [gedaagde sub 1] niet meer kan inroepen. De rechtbank wijst de vorderingen in reconventie af en compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien de familierelatie.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat alle goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap, met uitzondering van bepaalde bankrekeningen, aan [gedaagde sub 1] worden toegedeeld. De rechtbank beveelt ook de vestiging van het vruchtgebruik ten gunste van [gedaagde sub 1] op de bankrekeningen. Dit vonnis is uitgesproken op 11 april 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 184172 / HA ZA 11-917
Vonnis van 11 april 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats], [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J. Hoff,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.H. Heerebout.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal hierna [gedaagde sub 1] genoemd worden en gedaagde sub 2 zal hierna [gedaagde sub 2] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 10 oktober 2007 is overleden [erflater] (hierna: erflater). Erflater was in gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde sub 1] en heeft twee kinderen, [eiseres] en [gedaagde sub 2], achtergelaten.
2.2. Door het overlijden van erflater is de huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde sub 1] ontbonden. De helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vormt de nalatenschap.
2.3. Erflater heeft bij testament van 6 maart 1980 en bij aanvullend testament van 24 februari 1992 over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij heeft erflater [gedaagde sub 1] twee legaten toegekend, een legaat van vruchtgebruik voor dat gedeelte van de nalatenschap waarvan zij geen erfgenaam is (hierna: het vruchtgebruiklegaat) en een legaat op grond waarvan zij naar keuze goederen uit de nalatenschap kan kiezen die zij in eigendom wenst te verkrijgen tegen inbreng van de waarde van die goederen in de nalatenschap (hierna: het keuzelegaat). Ten aanzien van de legaten is in het testament van 6 maart 1980 bepaald:
“Ik legateer aan mijn echtgenote Mevrouw [gedaagde sub 1] onder vrijstelling van de verplichting tot zekerheidstelling, het levenslang vruchtgebruik van dat gedeelte mijner nalatenschap, waartoe zij niet als erfgename krachtens de wet geroepen wordt, zulks ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van mijn genoemde echtgenote.
“Ik legateer voorts aan mijn genoemde echtgenote al zodanige goederen, roerende of onroerende, welke zij uit mijn nalatenschap zal begeren te verkrijgen, tegen inbreng in- of verrekening met mijn nalatenschap van de waarde der door haar gekozen goederen […]
“De legatarisse zal zich ten aanzien van de door haar als zodanig begeerde goederen moeten verklaren binnen zes maanden na mijn overlijden, bij gebreke van welke verklaring het legaat, voor wat betreft de niet-aangewezen goederen geacht wordt vervallen te zijn.
2.4. Notaris mr. L. Van der Niet heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgemaakt, waaraan partijen hun akkoord hebben gegeven.
2.5. De nalatenschap van erflater is tot op heden nog niet afgewikkeld.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [Eiseres] vordert de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen dat de verdeling van de ontboden huwelijksgemeenschap zal plaatsvinden zoals weergegeven in de onderdelen 10 tot en met 14 van de dagvaarding,
II. te bepalen dat [gedaagden] dienen mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik zoals omschreven in punt 15 van de dagvaarding, zulks op straffe van een dwangsom,
III. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [Gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [Gedaagde sub 1] vordert de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair te bevelen dat de verdeling van de nalatenschap zodanig is dat alle goederen aan [gedaagde sub 1] worden toebedeeld, met een opeisbare vordering na overlijden van [gedaagde sub 1] van [gedaagde sub 2] en [eiseres], waarbij de beslissing van de rechtbank in de plaats komt van haar veronderstelde tijdige verklaring binnen zes maanden dat zij alle goederen van de nalatenschap toegescheiden wil krijgen, zoals bedoeld in het tweede legaat in het testament,
b. subsidiair te bevelen dat de verdeling zal plaatsvinden door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] haar erfdeel uit te betalen onder afwaardering van het vruchtgebruik en ten aanzien van [gedaagde sub 2] te bepalen dat hij een vordering ter hoogte van zijn erfdeel op [gedaagde sub 1] verkrijgt die na het overlijden van [gedaagde sub 1] opeisbaar wordt,
c. [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4. [Eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen de vorderingen in het hiernavolgende gezamenlijk worden behandeld.
4.2. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde sub 1] niet binnen de in het testament genoemde termijn van zes maanden heeft verklaard dat zij van het keuzelegaat gebruik wenst te maken. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde sub 1] thans nog gebruik kan maken van het keuzelegaat en op grond daarvan naar keuze goederen uit de nalatenschap kan kiezen, die zij in eigendom wenst te verkrijgen.
4.3. [Eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] geen gebruik meer kan maken van het keuzelegaat, aangezien in het testament is bepaald dat dit legaat in tijd is gelimiteerd tot zes maanden na het overlijden van erflater en [gedaagde sub 1] binnen die termijn geen gebruik van het legaat heeft gemaakt.
4.4. [Gedaagde sub 1] heeft betwist dat zij thans geen beroep meer kan doen op het keuzelegaat in het testament. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de bedoeling van erflater niet kan zijn geweest om een vervaltermijn op te nemen in het testament, nu niet kan worden ingezien dat erflater enerzijds de bedoeling had zijn echtgenote vanuit de verzorgingsgedachte te legateren, maar anderzijds een bepaling opneemt om deze bedoeling te frustreren. Volgens [gedaagde sub 1] wordt weliswaar het woord “vervallen” in het testament gebruikt, maar betreft dit een standaardbepaling die vaak wordt opgenomen in keuzelegaten om een richtlijn te geven waarbinnen het legaat kan worden ingeroepen. Voorts heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat een tijdsbepaling in een legaat slechts een nadere omlijning (een aansporingstermijn) is die niet kan worden aangemerkt als een afzonderlijke verplichting die moet worden beschouwd als een voorwaarde of een last. [gedaagde sub 1] beroept zich in dit verband op een tweetal arresten van de Hoge Raad (Hoge Raad 27 mei 1994, NJ 1994, 536 en Hoge Raad 4 september 2009, LJN: BI7128).
4.5. [Gedaagde sub 2] deelt het standpunt van [gedaagde sub 1] en is van oordeel dat het keuzelegaat alsnog door [gedaagde sub 1] mag worden ingeroepen en niet beperkt mag worden door de daarin opgenomen termijn.
4.6. Artikel 4:46 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Op grond van artikel 4:46 lid 2 BW mogen daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Het voorgaande brengt met zich dat aan uitleg eerst wordt toegekomen wanneer de bewoordingen van het testament onduidelijk zijn (Hoge Raad 3 december 2004, NJ 2005, 58).
4.7. Anders dan in de door [gedaagde sub 1] genoemde arresten van de Hoge Raad, heeft erflater in het onderhavige geval in zijn testament aan het keuzelegaat niet alleen een tijdsbepaling verbonden maar heeft erflater voorts zelf uitdrukkelijk in zijn testament bepaald dat het keuzelegaat komt te vervallen indien [gedaagde sub 1] niet binnen zes maanden na zijn overlijden verklaart dat zij van dit keuzelegaat gebruik wenst te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewoordingen van het testament een duidelijke zin hebben en, nu [gedaagde sub 1] niet binnen de genoemde termijn een beroep heeft gedaan op het keuzelegaat, het keuzelegaat thans, overeenkomstig de bewoordingen van het testament, is vervallen. Nu in het testament tevens ten behoeve van [gedaagde sub 1] een vruchtgebruiklegaat is opgenomen ten aanzien van dat gedeelte van de nalatenschap waarvan zij geen erfgenaam is, valt bovendien niet in te zien dat verval van het keuzelegaat af doet aan de verzorgingsgedachte die het testament uitspreekt.
4.8. Subsidiair heeft [gedaagde sub 1] een beroep gedaan op doorbreking van de vervaltermijn op grond van de redelijkheid en billijkheid. Daartoe heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat door de wijze waarop [eiseres] zich heeft opgesteld tegenover [gedaagde sub 1] en de notaris, de notaris is vergeten [gedaagde sub 1] er nadrukkelijk op te wijzen dat het keuzelegaat binnen zes maanden zou moeten worden ingeroepen. Volgens [gedaagde sub 1] kan van haar, mede gelet op haar leeftijd, niet verwacht worden dat zij begrijpt wat in het testament staat als zij daar niet op wordt gewezen. Tevens heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat er voor haar enige liquiditeiten zullen moeten overblijven.
4.9. De enkele omstandigheid dat [eiseres] herhaaldelijk vragen heeft gesteld aan [gedaagde sub 1] en de notaris over de afwikkeling van de nalatenschap brengt niet met zich dat een beroep van [eiseres] op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat een beroep op het vervalbeding ertoe zou leiden dat voor [gedaagde sub 1] onvoldoende liquiditeiten overblijven, is door [eiseres] gemotiveerd betwist en door [gedaagde sub 1] niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling van [gedaagde sub 1] voorbij gaat.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] het keuzelegaat niet meer kan inroepen. Dit brengt met zich dat tot het vermogen van de ontbonden huwelijksgemeenschap, waarvan de helft de nalatenschap vormt, alle zaken en vermogensrechten behoren zoals omschreven in de boedelbeschrijving. Nu [eiseres] de rechtbank heeft verzocht de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen, zal de rechtbank daartoe, gelet op artikel 3:185 BW, overgaan.
4.11. Aangezien uit de stellingen van [gedaagde sub 1] blijkt dat zij toedeling van de roerende en onroerende zaken wenst, zal de rechtbank bepalen dat alle goederen, met uitzondering van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (ABN AMRO) en de zich daarop bevindende saldi, aan [gedaagde sub 1] worden toegedeeld. De bankrekening [rekeningnummer 1] met het zich daarop bevindende saldo zal aan [gedaagde sub 2] worden toegedeeld en bankrekening [rekeningnummer 2] met het zich daarop bevindende saldo aan [eiseres]. [Gedaagde sub 1] heeft immers niet weersproken dat het saldo van deze bankrekeningen, na aftrek van het door [eiseres] en [gedaagde sub 2] nog verschuldigde successierecht, overeenkomt met het erfdeel van [eiseres] en [gedaagden] Zoals in het testament is bepaald, zal vervolgens ten gunste van [gedaagde sub 1] een vruchtgebruik op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] gevestigd moeten worden. Hetgeen [gedaagde sub 1] meer subsidiair heeft aangevoerd met betrekking tot het vestigen van een recht van vruchtgebruik is onvoldoende om de uiterste wil van erflater in het testament te passeren.
4.12. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen in conventie zullen worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Nu het recht van vruchtgebruik uitsluitend wordt gevestigd ten gunste van [gedaagde sub 1], valt niet in te zien welk belang [eiseres] heeft bij het afdwingen van die vestiging onder druk van een dwangsom.
4.13. Als gevolg van de toewijzing van de vorderingen in conventie, zal het gevorderde in reconventie worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Ook indien [gedaagde sub 1] tijdig gebruik had gemaakt van het keuzelegaat dan wel alsnog gebruik had kunnen maken van het keuzelaat, had dit niet kunnen leiden tot toewijzing van haar reconventionele vorderingen. In dat geval had [gedaagde sub 1] op grond van het testament de waarde van de door haar gekozen goederen moeten inbrengen in de nalatenschap en zou zij over het aandeel van [eiseres] en [gedaagde sub 2] in de nalatenschap (slechts) het vruchtgebruik hebben gekregen.
4.14. Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. bepaalt dat alle goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap met uitzondering van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (ABN AMRO) en de zich daarop bevindende saldi aan [gedaagde sub 1] worden toegedeeld,
5.2. bepaalt dat bankrekening [rekeningnummer 1] (ABN AMRO) met een saldo van
€ (…) aan [gedaagde sub 2] wordt toegedeeld,
5.3. bepaalt dat bankrekening [rekeningnummer 2] (ABN AMRO) met een saldo van
€ (…) aan [eiseres] wordt toegedeeld,
5.4. beveelt [gedaagden] medewerking te verlenen aan de vestiging van het vruchtgebruik ten gunste van [gedaagde sub 1] op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (ABN AMRO),
5.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af,
5.9. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs, mr. M.A.C. Hofman en mr. C.S. Naarden en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.?