ECLI:NL:RBHAA:2012:BW3110

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5860
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzage meldingen Meldpunt Integriteit gemeente Haarlemmermeer

In deze zaak gaat het om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door eisers, werkzaam voor een dagblad, om inzage in alle stukken die betrekking hebben op meldingen bij het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank Haarlem heeft op 18 april 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. Verweerder, het college van Burgemeester en Wethouders van Haarlemmermeer, heeft het verzoek gedeeltelijk ingewilligd door een overzicht van meldingen vanaf 2006 te verstrekken, maar heeft inzage in de onderliggende stukken geweigerd. Dit gebeurde op basis van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers en anderen die meldingen hebben gedaan, in het vertrouwen dat deze vertrouwelijk zouden blijven. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek om openbaarmaking niet alleen de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, maar ook andere relevante uitgangspunten in acht had moeten nemen. De rechtbank heeft de afzonderlijke documenten beoordeeld en geconcludeerd dat voor sommige documenten het belang van openbaarmaking zwaarder weegt dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten heeft vergoed aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 5860
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2012
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. A. Maandag, Juridische en journalistieke diensten, Santpoort-Zuid.
tegen:
het college van Burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,.
gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om inzage op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in alle bij de gemeente Haarlemmermeer berustende stukken die betrekking hebben op alle onderzochte meldingen bij het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlemmermeer ingewilligd in zoverre dat verweerder een overzicht heeft verstrekt van de meldingen vanaf 2006 en de aard en de wijze van afdoening daarvan. Inzage in de onderliggende stukken is geweigerd.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder de door eisers daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Bij uitspraak van 7 februari 2011 (zaaknummer AWB 10/3322) heeft deze rechtbank het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 september 2011 (zaaknummer 201103358/1/H3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft verweerder de door eisers tegen het besluit van 22 februari 2010 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 22 juni 2010 herroepen. Daarbij heeft verweerder in de bijlage van het besluit aan de hand van alle meldingen vanaf 2006 tot en met de eerste helft van 2009 een overzicht verstrekt. Per melding heeft verweerder de aard van de melding en de wijze van afdoening vermeld. In de derde kolom worden de documenten genoemd die verweerder in beginsel geanonimiseerd zal verstrekken. In de vierde kolom worden de documenten genoemd die verweerder weigert te verstrekken. In de vijfde kolom wordt daartoe de grondslag genoemd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Ten aanzien van de stukken genoemd in de bijlage heeft verweerder verzocht om geheimhouding op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrechte (hierna: Awb) en medegedeeld dat de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken.
Bij besluit van 17 november 2011 heeft verweerder het besluit van 13 oktober 2011 aangepast en onder het kopje “weigering” toegevoegd: 2007-5 a t/m c en e t/m g. Deze documenten betreffen een uniek proces waardoor de documenten tot de persoon herleidbaar zijn.
Bij beslissing ex artikel 8:29, derde lid van de Awb van 21 november 2011, gerectificeerd op 22 november 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de stukken in de bijlage gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op grond van deze stukken uitspraak te doen.
Bij besluit van 1 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de besluiten van 13 oktober 2011 en 17 november 2011 vervangen. Verweerder heeft per document gemotiveerd aangegeven op welke grondslag de verstrekking wordt geweigerd en/of geanonimiseerd openbaar gemaakt. Tenslotte heeft verweerder eisers een proceskostenvergoeding toegekend van € 974,-.
Verweerder acht het ingediende beroep tegen de besluiten van 13 oktober 2011 en 17 november 2011 op grond van artikel 6:19 Awb mede gericht tegen het onderhavige besluit.
Bij brief van 21 december 2011 heeft verweerder de stukken 2006-1a, 2006-2, 2006-3d, 2006-8a en 8b, 2006-9a, 2007-1, 2007-2, 2007-3, 2007-4e, 2007-5d, 2007-7b, 2007-8d, e en f, 2007-9, 2007-10a, b en c, 2007-12, 2008-1, 2008-2c, 2008-3a, b en c, 2008-5a, b, c, e t/m h en 2008-6a en b, aan eisers verstrekt. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding meent verweerder dat abusievelijk € 974,- is vermeld. Dit moet € 874,- zijn.
Bij brief van 6 januari 2012 hebben eisers gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 februari 2012. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem en M.J.M. Verberne, integriteitscoördinator bij het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlemmermeer. Tevens is verschenen mr. M.L.J. van Duijnhoven, juridisch adviseur, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Eisers, [functie] werkzaam voor het [naam dagblad], hebben verweerder onder verwijzing naar de Wob verzocht om inzage in alle stukken die betrekking hebben op alle onderzochte meldingen bij het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlemmermeer.
2.2 De Afdeling heeft, in eerdergenoemde uitspraak van 7 september 2011, in navolging van deze rechtbank, het beroep tegen de eerdere weigering om de documenten te openbaren, gegrond geacht. Zij heeft verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het verzoek en daarbij voorop gesteld dat indien verweerder documenten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, wil weigeren, dient te motiveren waarom volgens verweerder deze weigeringsgrond zich voordoet en het belang daarvan dient te prevaleren boven het publieke belang van openbaarmaking. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat, mede gelet op de aard en de inhoud van de documenten, niet valt in te zien dat verweerder niet per melding kan motiveren op welke grond openbaarmaking van de melding en tot die melding behorende documenten, geheel dan wel gedeeltelijk achterwege dient te worden gelaten. De ongemotiveerde stelling van verweerder dat dit leidt tot de mogelijkheid om de identiteit van de melder te achterhalen, leidt niet tot een ander oordeel, aldus de Afdeling. Verweerder dient te motiveren waarom volgens hem de weigeringsgronden zich voordoen en het belang daarvan dient te prevaleren boven het publieke belang van openbaarmaking.
2.3 Het nieuwe besluit in heroverweging behelst de weigering tot openbaarmaking van 47 documenten van in totaal 81 documenten. Verweerder heeft openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, e en g, van de Wob dan wel op grond van artikel 11, eerste lid van de Wob. Bij brief van 21 december 2011 heeft verweerder de 34 overige documenten (geanonimiseerd) aan eisers verstrekt. Deze documenten maken geen onderdeel meer uit van het geschil.
2.4 De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de weigering tot openbaarmaking van de 47 hiervoor genoemde documenten in stand kan blijven.
2.5 Ten aanzien van nagenoeg alle documenten heeft verweerder deels of geheel openbaarmaking geweigerd met een beroep op de weigeringsgronden neergelegd in artikel 10, tweede lid, sub e en g van de Wob, zakelijk weergegeven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
2.6 Verweerder acht verstrekking van persoonsgegevens in strijd met artikel 10, tweede lid 2 onder e en g van de Wob omdat het gaat om medewerkers en eventuele anderen die een melding hebben gedaan in het vertrouwen dat met hun melding vertrouwelijk zou worden omgegaan. Zij worden geraakt in hun privacy als hun identiteit naar buiten komt en zij worden ook onevenredig benadeeld als achteraf hun meldingen onverkort in de openbaarheid zouden komen. Voorts stelt verweerder dat ook op de persoonlijke levenssfeer van degenen over wie een melding gedaan is en eventuele getuigen, inbreuk wordt gemaakt bij openbaarmaking van hun identiteit. Ook zij worden onevenredig benadeeld bij onverkorte openbaarmaking van deze stukken. Indien ondanks anonimiseren de documenten herleidbaar zijn tot een persoon heeft verweerder de weigeringsgrond onder e, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer toegepast. In dat geval acht verweerder de weigeringsgrond onder g, het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheden betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, ook van toepassing. Verweerder meent dat het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de belangen om persoonsgegevens niet openbaar te maken.
2.7 Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder, daarnaar gevraagd, toegelicht dat in alle gevallen waarin verweerder voornemens was documenten openbaar te maken toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Wob door de bij de casus betrokken ambtenaren in de gelegenheid te stellen hun zienswijze kenbaar te maken. Ingeval de betrokken ambtenaar bezwaren had, werd in deze bezwaren onverkort aanleiding gezien af te zien van openbaarmaking. Illustratief voor deze werkwijze is de casus met nummer 2008-5, waarin een als strikt vertrouwelijk geduid rapport integriteitsonderzoek is uitgebracht naar aanleiding van een melding van vermeend misbruik van gemeentelijke eigendommen en fraude. Ofschoon deze casus naar zijn aard zeer goed is te vergelijken met casus waarin openbaarmaking is geweigerd (bijvoorbeeld 2008-2a en b) zijn nagenoeg alle stukken van deze casus openbaar gemaakt. Ter zitting is hiervoor als verklaring gegeven dat deze ambtenaar niet meer in dienst van de gemeente is en geen aanleiding heeft gezien om naar aanleiding van het kenbaar gemaakte besluit om de stukken te openbaren “in de pen te klimmen”.
2.8 Ofschoon de rechtbank niet wil afdingen op de zorgvuldigheid en goede intenties waarmee de besluitvorming heeft plaatsgevonden, in het bijzonder waar het betreft de rol van de behandelend ambtenaar, treft, naar het oordeel van de rechtbank, de grond van eisers dat verweerder geen of te weinig oog heeft gehad voor het uitgangspunt dat openbaarheid hoofdregel is, doel.
2.9 De rechtbank acht daarbij de volgende uitgangspunten in de jurisprudentie van de Afdeling richtinggevend.
In de eerste plaats kent de rechtbank betekenis toe aan de overweging van de Afdeling in de uitspraak van 31 mei 2006, (LJN: AX6362), dat omwille van een goede en democratische bestuursvoering aan het belang van openbaarheid een zeer groot gewicht toekomt, waar de integriteit van de overheid in het geding is en het aannemelijk is, dat bij gedeeltelijke openbaarheid vragen rondom integriteit en onkreukbaarheid blijven bestaan. De rechtbank acht de volgende elementen in de casus ook voor de onderhavige zaak van belang. Er was sprake van belangenverstrengeling bij een hoge ambtenaar en de integriteit van het openbaar bestuur stond op het spel. Het besluit van het bestuursorgaan tot volledige openbaarheid, dat wil zeggen openbaarmaking van het desbetreffende rapport in niet-geanonimiseerde vorm is door de Afdeling in rechte in stand is gelaten. Zij heeft daarbij doorslaggevend gewicht toegekend aan de transparantie van het bestuur, nu de integriteit van de gemeente en haar ambtelijke organisatie in het geding was en het rapport niet zozeer de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar betrof als wel zijn zakelijke handelingen en belangen.
In de tweede plaats wijst de rechtbank er op dat het inroepen van een weigeringsgrond er niet toe mag leiden dat overheidsorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen (uitspraak van de Afdeling van 24 april 2011, LJN: BQ1879).
Ten derde acht de rechtbank van belang de overweging van de Afdeling in de uitspraak van 14 juli 2004 (LJN: AQ1360), dat met betrekking tot ambtenaren waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit betekent dat het bestuursorgaan niet onverkort de kenbaar gemaakte wensen van de desbetreffende ambtenaar behoeft te eerbiedigen en volgen, maar zich de vraag moet stellen of openbaarmaking tot gevolg heeft dat, ondanks anonimisering, de te verstrekken gegevens tot de persoon van de ambtenaar herleidbaar zijn. Eerst indien daarvan sprake is, komt de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar in gedrang. Het door verweerder ter zitting naar voren gebrachte criterium dat daarbij ook bijzondere aandacht dient te worden gegeven aan de vraag of openbaarmaking (wellicht) zal leiden tot herleidbaarheid naar de persoon van de ambtenaar “binnen de dienst” acht de rechtbank niet in overeenstemming met eerdergenoemde jurisprudentie.
2.10 Naast de vorenstaande in de jurisprudentie ontwikkelde criteria had verweerder voorts bij het beoordelen van het verzoek om openbaarmaking naar het oordeel van de rechtbank het volgende in acht moeten nemen. Grotendeels zijn ook hiervoor aanknopingspunten in jurisprudentie van de Afdeling te vinden.
- Indien de casus een enkele ambtenaar betreft dient in de afweging betrokken te worden of en in hoeverre sprake is van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar, dan wel of door het handelen en/of nalaten van de ambtenaar de integriteit van de openbare dienst is geschaad (Afdeling 28 juli 2004, LJN:AQ5778).
- Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vooropgesteld dat openbaarmaking dat belang zou schaden, komt eerder als weigeringsgrond in beeld naarmate het handelen en/of nalaten van de ambtenaar meer als individueel plichtsverzuim met weinig uitstraling naar het publiek domein buiten de dienst moet worden aangemerkt. Dit levert dan niet een zodanige bijdrage aan de publieke controle dat het belang van openbaarmaking moet prevaleren (Afdeling 29 april 2009, LJN: BI2665, r.o. 2.3.1).
- In het geval het functioneren van een ambtenaar en de integriteit van het openbaar bestuur onderwerp worden van het publiek debat dient het belang van volledige openbaarheid zwaar te wegen. Wanneer de (schijn van) belangenverstrengeling van de gemeente in geding is en de negatieve uitstraling groot is ligt volledige openbaarheid in de rede.
- Bij de weging zal ook betekenis mogen en moeten worden toegekend aan de functie(rang) van de ambtenaar. Van “hogere” ambtenaren mag en moet eerder voorbeeldgedrag worden verlangd dan van “lagere” ambtenaren.
- Naar mate er meer ambtenaren zijn betrokken bij een melding of zelfs een hele afdeling of cluster, zal zich eerder en sterker doen gelden dat het gemeentelijk aanzien in geding is en zal terughoudendheid moet worden betracht bij het inroepen van de weigeringsgrond eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Voor het inroepen van die grond is in ieder geval ontoereikend dat de betrokken ambtenaren het "vervelend" of anderszins ongerieflijk vinden dat zaken weer worden opgerakeld.
- Bij de weging moet ook het tijdsverloop nadat de opgevraagde documenten zijn opgesteld worden betrokken.
2.11 Aan de hand van de hierboven geformuleerde uitgangspunten zal de rechtbank na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de betreffende documenten kennis te hebben genomen, thans overgaan tot bespreking van de afzonderlijke casus. Voor zover verweerder in incidentele gevallen ook een andere weigeringsgrond (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en artikel 11, eerste lid Wob) heeft gehanteerd, zal de rechtbank ook deze in de beoordeling betrekken.
2.12 De documenten 2006-1 b tot en met d, welke betrekking hebben op het functioneren van het management, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat deze documenten veel persoonlijke gegevens bevatten. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat het hierbij gaat om het beroepshalve functioneren van een aantal in rang hogere ambtenaren binnen een cluster met uitstraling naar de dienst. Nu het hun beroepshalve functioneren betreft, kan slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht het algemeen belang van openbaarmaking groter dan het individuele belang van de desbetreffende ambtenaren, zodat verweerder het (geanonimiseerd) verstrekken niet met een beroep op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer heeft kunnen weigeren.
2.13 De documenten 2006-3 a tot en met c, welke zien op een onderzoek naar misbruik van informatie, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de integriteit van de overheid in het geding is en dat de melding een grote uitstraling naar de dienst heeft. Daarnaast betreft het een in rang hogere ambtenaar, waarvan voorbeeldgedrag mag worden verlangd. Ook hier kan, waar het zijn beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht ook hier het algemeen belang van openbaarmaking groter dan het individuele belang van de ambtenaar, zodat verweerder het (geanonimiseerd) verstrekken niet heeft kunnen weigeren.
2.14 De documenten 2006-4 a tot en met h, welke zien op het misbruik maken van gemeentelijke eigendommen, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat deze veel persoonlijke gegevens bevat dan wel door de aard van de facturen en/of gegevens herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat het in casu het handelen en/of nalaten van een enkele ambtenaar betreft.. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten. Bovendien zou door anonimisering van bijvoorbeeld facturen vrijwel niets van de betreffende documenten overblijven.
2.15 De documenten 2006-5 a tot en met c, hebben betrekking op misbruik van (vertrouwelijke) informatie. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat ook na anonimisering de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.16 Document 2006-6, misbruik (vertrouwelijke) informatie, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van het document is de rechtbank van oordeel dat het document informatie bevat die de persoonlijke levenssfeer betreft. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van dit document. Verweerder heeft dit document tevens niet verstrekt omdat het zou gaan om een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat (artikel 11, eerste lid, van de Wob). De rechtbank heeft in het document geen persoonlijke beleidsopvattingen kunnen ontdekken, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op deze weigeringsgrond heeft kunnen beroepen.
2.17 De documenten 2006-7 a en b, hebben betrekking op een diefstal (het ter zitting genoemde “patatincident”). Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de documenten door de aard van melding herleidbaar zijn. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat bij deze melding meerdere personen zijn betrokken, de integriteit van de overheid in het geding is en dat de melding een grote uitstraling naar de dienst heeft. Niet valt in te zien waarom geanonimiseerde openbaarmaking van deze documenten niet wenselijk is. Het standpunt van verweerder dat openbaarmaking achterwege dient te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, berust niet op een deugdelijke motivering.
2.18 De documenten 2006-9 b en c, betreffen een mogelijke integriteitsschending. Verweerder heeft deze documenten met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Voorts heeft verweerder het onder 9b genoemde document niet verstrekt omdat het zou gaan om een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wob. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat document 9b naast aantekeningen uit het persoonsdossier van de betrokken ambtenaar persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten. Gelet op de inhoud heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat (geanonimiseerde) openbaarmaking van dit document niet wenselijk is. Voor document 9c geldt dat het document naar het oordeel van de rechtbank terecht is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g aangezien vrijwel alle aspecten erin herleidbaar zijn tot een persoon. Door anonimisering zou niets van het document overblijven.
2.19 De documenten 2007-4 a tot en met d, betreffen de melding van belangenverstrengeling. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van een melding waarbij een hele cluster is betrokken met een grote uitstraling naar de dienst. Het standpunt van verweerder dat openbaarmaking achterwege dient te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, berust niet op een deugdelijke motivering.
2.20 De documenten 2007-5 a tot en met c en e tot en met g, hebben betrekking op fraude bij een subsidieaanvraag. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Verweerder heeft voorts documenten b en e niet verstrekt omdat het zou gaan om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat (artikel 11, eerste lid, van de Wob). Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat bij de melding meerdere ambtenaren zijn betrokken en door het handelen van deze ambtenaren de integriteit van de openbare dienst in het geding is. Het standpunt van verweerder dat openbaarmaking achterwege dient te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, berust niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank ziet niet in, gelet op het inhoud van de documenten, waarom geanonimiseerde openbaarmaking niet wenselijk is. De rechtbank deelt wel het standpunt van verweerder dat de documenten b en e persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, zodat de weigering om deze te verstrekken stand kan houden.
2.21 Document 2007-6 ziet op misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en fraude. Verweerder heeft dit document met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat meerdere ambtenaren van een cluster bij de melding zijn betrokken maar dat de casus in feite een enkele ambtenaar betreft door wiens handelen de integriteit van de openbare dienst wordt geschaad. Gelet op de inhoud van de documenten is geanonimiseerde openbaarmaking niet mogelijk, omdat de omstandigheden ook dan herleidbaar zijn tot een persoon. Gelet op het vorenstaande behoeft het standpunt van verweerder dat het document niet wordt verstrekt in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob) geen nadere bespreking.
2.22 De documenten 2007-7 a en c, welke betrekking hebben op een misdraging, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de casus een enkele ambtenaar betreft en dat voorts sprake is van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.23 De documenten 2007-8 a tot en met c heeft betrekking op misbruik van bevoegdheden. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat het in casu gaat om een grensgeval. De casus ziet enerzijds op een enkele ambtenaar en is sprake van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar, anderzijds is bij de melding een cluster betrokken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.24 De documenten 2007-11 a tot en met c hebben betrekking op oplichting en valsheid in geschrift. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de casus een enkele ambtenaar betreft en dat voorts sprake is van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.25 De documenten 2008-2 a en b hebben betrekking op misbruik van gemeentelijke eigendommen. Verweerder merkt daarbij op dat sprake is van een medewerker die zich buiten werktijd heeft schuldig gemaakt aan intimidatie en misbruik van gemeentelijke eigendommen. Verweerder heeft de documenten met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de casus een enkele ambtenaar betreft en dat voorts sprake is van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.26 Document 2008-3 d, een vertrouwelijk rapport in een onderzoek naar misbruik van gemeentelijke eigendommen, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de casus een enkele ambtenaar betreft en dat voorts sprake is van een zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van dit document.
2.27 De documenten 2008-4 a en b, betreffen twee processen-verbaal van aangifte in een melding over bedreiging en intimidatie, niet door een ambtenaar. Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob niet aan eisers verstrekt omdat de omstandigheden herleidbaar zijn tot een persoon. Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van zuiver arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen verweerder en de ambtenaar en dat door het handelen van de ambtenaar de integriteit van de openbare dienst niet wordt geschaad. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten.
2.28 Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies.
- Openbaarmaking van de documenten 2006-4, 2006-5, 2006-6, 2006-9b en 9c, 2007-5 b en e, 2007-6, 2007-7 a en c, 2007-8 a tot en met c, 2007-11, 2008-2 a en b, 2008-3 en 2008-4 mag achterwege blijven.
- Ten aanzien van documenten 2006-1 b tot en met d, 2006-3 a t/m c, 2006-7, 2007-4 a tot en met d, 2007- 5 a, c, d, f en g, heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat openbaarmaking achterwege dient te blijven op de door hem aangegeven gronden.
2.29 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.30 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in aanmerking de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 1 december 2011;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken termijn na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- -, te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 152,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. C.E. Heyning-Huydecoper en mr. S.M. van Velsen, leden, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eisers op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de onder 2.14 tot en met 2.16, 2.18, 2.20 tot en met 2.27 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een beroepsgrond verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.