De feiten
a. Op 28 november 2008 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met als ingangsdatum 1 januari 2009 voor de duur van twee jaar met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de Provincialeweg 1 te Krommenie tegen een huurprijs van € 3.310,10 inclusief BTW per maand. In de huurovereenkomst is bepaald dat na het verstrijken van de periode van twee jaar, de huurovereenkomst voor een aansluitende periode van 5 jaar zal worden voortgezet.
b. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van toepassing (hierna te noemen Algemene bepalingen).
c. In artikel 8.2 van de huurovereenkomst wordt het volgende vermeldt:
“Huurder verkrijgt een “right of first refusal” van alle in het pand vrijkomende ruimten.”
d. Het gehuurde wordt door AccSal gebruikt als kantoorruimte. Het pand heeft in totaal drie etages. Aanvankelijk huurde AccSal alleen de eerste etage, per 1 september 2009 is zij tevens een deel van de tweede etage gaan huren.
e. Vanaf april 2010 tot begin juli 2010 hebben partijen overleg gevoerd in verband met de verlenging van de huurovereenkomst. Onderdeel van dit overleg betrof ondermeer het aangaan van een huurovereenkomst met betrekking tot de begane grond.
f. Op 1 juli 2010 heeft [gedaagde] in een e-mail aan AccSal onder andere het volgende geschreven: “Tevens graag jouw bevestiging dat je geen interesse hebt in de ruimte op de begane grond welke thans door mijn bedrijf in gebruik is. Je hebt me recent aangegeven interesse te hebben maar de condities waaronder je dit dan zou hebben, gaven mij geen aanleiding hierover na te denken. (…) Graag jouw bevestiging (gezien de contractuele verplichting van mij het jouw als eerste aan te bieden) in deze zodat ik vrij ben voor deze ruimte.”
g. In reactie op deze e-mail heeft AccSal op 5 juli 2010 onder andere het volgende geschreven: “In tegenstelling tot wat jij onderstaand schrijft (…), ben ik wel degelijk geïnteresseerd in de huur ruimte 2e etage, alsmede ruimte begane grond.” AccSal heeft in deze e-mail tevens een aangepast huurvoorstel gedaan, waarna wordt afgesloten met de opmerking: “Indien jij blijft volharden en aldus niet bereid bent tot nader overleg, moeten wij besluiten tot een andere afweging ten aanzien van de huur Provincialeweg 1. Wij vernemen graag binnen 2 weken je definitieve standpunt in deze.”
h. Bij e-mail van 5 juli 2010 heeft [gedaagde] hierop als volgt gereageerd: “Er zijn inderdaad in begin april 2010 aftastende gesprekken geweest met van mijn zijde een heel aantal voorwaarden. Dit gesprek had plaats nadat jij had aangegeven onder de huurovereenkomst vandaan te willen terwijl de daarvoor bepaalde opzegtermijn reeds was verstreken, (…) Ik heb toen aangegeven dat ik wel wilde meedenken in een totale huisvesting van jouw en het bedrijf dat je wilde overnemen (…). Los daarvan blijven er in jouw voorstel toch nog te veel risico’s voor mij zitten. (…) Ik ga hier dus niet mee verder. Ik geef je de mogelijkheid de tweede etage te huren (…).”
i. Op de kerstborrel in december 2010 heeft [gedaagde] zijn plannen ten aanzien van een mogelijke overname door de V.O.F. Kuijs Reinders Kakes (hierna te noemen KRK) aan onder meer AccSal kenbaar gemaakt.
j. Begin januari 2011 heeft [gedaagde] aan AccSal gevraagd of zij nog geïnteresseerd was in het huren van de vrijkomende kantoorruimte op de 2e verdieping. AccSal heeft hierop laten weten interesse te hebben, maar dat dit wel afhankelijk was van de huurprijs. Partijen hebben vervolgens overleg gevoerd. Nadat partijen overeenstemming hadden bereikt heeft AccSal bij e-mail van 21 januari 2011 bij [gedaagde] geïnformeerd of het mogelijk was de archiefruimte in de kelder uit te breiden. [gedaagde] heeft hierop dezelfde dag als volgt gereageerd: “Ik heb de kelders mee verhuurd aan KRK, heb ze aangegeven dat jullie twee kasten in gebruik hebben en dat jullie tijdens hun openingstijden af en toe in de kelder komen. Das in elk geval al meer dan 1 kast! Zal ik vragen naar een derde kast?”
k. Bij brief van februari 2011 heeft [gedaagde] aan AccSal laten weten dat hij met ingang van 1 maart 2011 in een locatie aan de Klaverringdijk 30 te Zaanstad zijn werkzaamheden zal voortzetten.
l. [gedaagde] heeft de begane grond met ingang van 1 maart 2011 aan KRK verhuurd. KRK heeft de woningmakelaardij van [gedaagde] overgenomen.
m. Op 20 maart 2011 heeft AccSal KRK aangeschreven in verband met de door KRK op het pand aangebrachte naamborden. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] bij e-mail van 21 maart 2011 aan AccSal het navolgende geschreven: “Aansluitend ons gesprek van vrijdag ochtend heb ik een aantal zaken in gang gezet. Ik heb bij Molenaar de prijs van een zuil opgevraagd en heb KRK doorgegeven dat het probleem met de zijetalage is opgelost (hoewel jullie claim op deze etalage zeer discutabel is). Je gaf aan dat het niet zozeer om de etalage ging maar meer om jullie zichtbaarheid vanaf de weg. In het gesprek hadden we een voor alle partijen acceptabel compromis, ik zou een vergunning aanvragen voor een zuil naast het pand. (…) Zodra ik een voorstel van de zuil binnen heb zal ik je daarover berichten. Indien jullie trouwens verlichting in of aan jullie logo wensen, verzoek ik jullie mij daarvoor een voorstel te doen.”
n. Bij e-mail van 24 maart 2011 heeft AccSal aan [gedaagde] onder meer medegedeeld: “Ik wil nog even terugkomen op de gang van zaken met betrekking tot de verhuur van de benedenverdieping aan KRK. Wij hebben sterk het gevoel dat je bij de onderhandelingen over de verhuur van de ruimte aan KRK te weinig rekening hebt gehouden met AccSal als zittende huurder in het pand. Wij huren tweederde van het pand en hebben ook onze huurderbelangen. Nu werden wij plots geconfronteerd met een medehuurder. Door de afspraken die je met hen hebt gemaakt, met name omtrent de gevelreclame (soort en omvang) en de etalage aan de voorzijde, links van de ingang, worden wij gestoord in ons huurgenot. (…) Een vage toezegging van een zuil is niet voldoende, nu achteraf gebleken is welke omvang de reclame-uitingen van KRK zijn. Reclame-uitingen te over, er hoeft niets meer bij. Sterker nog, naar onze mening moeten de lichtreclames van de gevel van het pand verdwijnen. Wij kunnen niet akkoord gaan met de gang van zaken. We voelen ons behoorlijk gestoord in ons huurgenot en vinden dat er in jouw onderhandelingen met KRK geen rekening is gehouden met de belangen van AccSal. Wij geven morgen de zaak aan onze advocaat uit handen.”
o. Op 24 maart 2011 heeft de gemachtigde van AccSal [gedaagde] aangeschreven in verband met het niet nakomen van het right of first refusal (hierna te noemen RFR).
p. Op 25 maart 2011 heeft de gemachtigde van AccSal [gedaagde] aangeschreven in verband met diverse reclame-uitingen op het gehuurde.