ECLI:NL:RBHAA:2012:BV9566

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125801 - HA ZA 06-871
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid van dochterondernemingen in concernfinanciering en de gevolgen van faillissement

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Haarlem op 29 februari 2012, betreft het een geschil over de hoofdelijkheid van dochterondernemingen in een concernfinanciering. De ING Bank N.V. had een kredietovereenkomst gesloten met LCI Consultants B.V., waarbij dochterondernemingen zich als hoofdelijk medeschuldenaar hadden gesteld. Na de stopzetting van het krediet en het faillissement van de moedermaatschappij, diende de curator regresvorderingen in tegen de dochterondernemingen. De rechtbank moest beoordelen of de dochterondernemingen gebonden waren aan de kredietovereenkomst en of zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schulden van de moedermaatschappij.

De rechtbank constateerde dat de curator niet voldoende bewijs had geleverd dat de dochterondernemingen daadwerkelijk als hoofdelijk medeschuldenaar waren opgetreden. De rechtbank oordeelde dat de handtekeningen onder de overeenkomsten niet rechtsgeldig waren, omdat niet was aangetoond dat de ondertekenaar bevoegd was om de vennootschappen te vertegenwoordigen. De rechtbank verwees naar het Belgische recht, dat van toepassing was op de vennootschappen, en concludeerde dat de ondertekenaar niet voldeed aan de vereisten voor vertegenwoordiging.

Daarnaast werd het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid afgewezen, omdat de curator niet had aangetoond dat de dochterondernemingen niet konden worden aangesproken op hun verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de dochterondernemingen, ondanks hun verweer, niet konden ontsnappen aan hun aansprakelijkheid, omdat zij deel uitmaakten van een concern en indirect profijt hadden gehad van de kredietverlening.

De rechtbank veroordeelde Prodata Systems en System Solutions tot betaling van de gevorderde bedragen aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van Erudict tot nietigheid van de vertegenwoordigingshandeling werd toegewezen, omdat de curator geen verweer had gevoerd. De uitspraak benadrukt de complexiteit van aansprakelijkheid binnen concernstructuren en de noodzaak voor duidelijke vertegenwoordiging bij het aangaan van kredietovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 125801 / HA ZA 06-871
Vonnis van 29 februari 2012
in de zaak van
[DE CURATOR]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LCI CONSULTANTS B.V., gevestigd te Purmerend,
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Koerselman te Best,
tegen
1. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
PRODATA BANKING SOLUTIONS N.V. (VOORHEEN FORTIS CORP N.V./S.A.),
gevestigd te Zaventem, België,
gedaagde in conventie,
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
PAYPOINT SYSTEMS N.V.,
gevestigd te Zaventem, België,
gedaagde in conventie,
3. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
PRODATA SYSTEMS N.V.,
gevestigd te Zaventem, België,
gedaagde in conventie,
advocaat R.A.M. Schram te Haarlem,
en tegen
4. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ERUDICT N.V.,
gevestigd te Groot-Bijgaarden, België,
gedaagde in conventie, (procedure in conventie geschorst),
eiseres in reconventie,
advocaat J.P.M. Borsboom te Barendrecht,
5. de naamloze vennootschap naar het recht van Luxemburg
SYSTEM SOLUTIONS LUXEMBOURG S.A.,
gevestigd te Strassen, Luxemburg,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. F.H.P. Venbroek te Haarlem (onttrokken),
6. de vennootschap naar Tsjechisch recht
SOFT CELL CESKÁ REPUBLIKA A.S., (insolvent),
gevestigd te Brno, Tsjechië,
gedaagde in conventie (niet verschenen).
Partijen zullen hierna de curator en Prodata Banking Solutions, Paypoint Systems, Prodata Systems, Erudict, Systems Solutions en Soft Cell genoemd worden. Gedaagden tezamen zullen Prodata Banking Solutions c.s. worden genoemd. Gedaagden sub 1, 2 en 3 zullen tezamen Prodata c.s. worden genoemd. LCI Consultants B.V. zal worden aangeduid als LCI.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 18 augustus 2010,
- de conclusie van dupliek van Prodata Banking Solutions, Paypoint Systems en Prodata Systems van 10 november 2010
- de akte uitlaten producties van de curator van 8 december 2010
- de antwoordakte van Prodata Banking Solutions, Paypoint Systems en Prodata Systems van 5 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 14 februari 1999 is - in het kader van een concernfinanciering van in totaal NLG 30.000.000,00 - een “compte joint- en mede-aansprakelijkheidsovereenkomst” gesloten tussen een aantal met elkaar verbonden vennootschappen en ING Bank N.V. (hierna: ING).
2.2. Bij overeenkomst van 3 maart 2000 is LCI tot die overeenkomst toegetreden en daarmee hoofdelijk aansprakelijk jegens ING geworden voor de nakoming van het kredietarrangement. De aandelen in het kapitaal van LCI werden gehouden door LCI Technology Group N.V. (hierna: LTG). Bestuurder van LTG was [A] (hierna: [A]).
2.3. Ter voortzetting en verhoging (tot NLG 40.000.000,00) van de kredietverlening zijn op 18 april 2000 en 27 september 2000 overeenkomsten getiteld “hoofdelijk medeschuldenaarstelling” (hierna: de Overeenkomsten) ondertekend, volgens welke Prodata Banking Solutions c.s. zich – naast een groot aantal andere vennootschappen – hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor al hetgeen uit hoofde van de kredietverlening verschuldigd was of zou worden.
2.4. Erudict is na fusie de rechtsopvolger van de voorheen twee separate hoofdelijk medeschuldenaren Systems Solutions N.V. en Vers a Versa N.V.
2.5. In de Overeenkomsten is het volgende opgenomen:
Hoofdelijk medeschuldenaarstelling
De ondergetekenden:
A. ING Bank N.V. (..)
hierna te noemen “de bank”
en
B. LCI Technology Group N.V.
(..)
LCI Consultants B.V.
(..)
hierna, zo tezamen als ieder afzonderlijk, te noemen “kredietnemer”
en
C. (..)
Vers a Versa N.V./S.A.
System Solutions N.V./S.A.
Prodata Systems N.V./ S.A.
Paypoint Systems N.V. /S.A.
(..)
Fortis N.V./S.A.
(..)
in aanmerking nemende:
dat de bank bereid is aan de kredietnemer (krediet)faciliteiten te verlenen c.q. deze te continueren, mits partij C zich ten behoeve van de bank naast de kredietnemer hoofdelijk voor het geheel mede aansprakelijk stelt voor de richtige voldoening van al hetgeen de kredietnemer uit hoofde van of in verband met de verleende of nog te verlenen faciliteiten of uit welken andere hoofde dan ook, aan de bank schuldig is of mocht worden;
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Partij C stelt zich bij deze ten behoeve van de bank naast de kredietnemer tot hoofdelijk medeschuldenaar voor de voldoening van alle vorderingen van de bank ten laste van de kredietnemer, voortvloeiende uit of verband houdende met door de bank aan kredietnemer verleende of nog te verlenen faciliteiten, of uit welken andere hoofde ook, (..)
2.6. Op 18 april 2000 en 27 september 2000 heeft LCI aan ING haar voorraden, vorderingen op derden en bedrijfsuitrusting verpand.
2.7. ING heeft per 18 november 2001 het concernkrediet opgezegd.
2.8. Op 8 februari 2002 heeft ING haar zekerheden uitgewonnen door verkoop van activa van LCI aan Beleggings- en Handelsmaatschappij Maasland B.V. (hierna: Maasland). Maasland heeft een bedrag van in totaal EUR 3.015.000,00 betaald voor de activa.
2.9. Op 5 maart 2002 zijn LCI en LTG in staat van faillissement verklaard.
2.10. Op 5 juli 2002 heeft Prodata Systems met ING en drie andere banken een Overeenkomst vrijgave zekerheden gesloten, waarbij de banken afstand hebben gedaan van de door Prodata Systems verstrekte zekerheden tegen betaling van een bedrag van EUR 900.000,00.
2.11. Op 1 oktober 2002 heeft Erudict eveneens met genoemde banken een overeenkomst vrijgave zekerheden gesloten, tegen een afkoopsom van EUR 1.350.000,00.
2.12. Bij brief van 28 januari 2004 heeft de curator bij Prodata Banking Solutions c.s. een regresvordering ingediend.
2.13. Erudict is op 30 december 2009 in staat van faillissement verklaard.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De curator vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat - dat Erudict zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 519.207,03 en dat System Solutions, Soft Cell, Prodata Banking Solutions, Paypoint Systems en Prodata Systems elk zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 324.504,40, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2. De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat Prodata Banking Solutions c.s. als hoofdelijke medeschuldenaren van LCI op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) tot betaling van de gevorderde bedragen gehouden zijn, nu LCI als hoofdelijk schuldenaar een bedrag van EUR 3.015.000,00 aan ING heeft betaald.
3.3. Prodata Banking Solutions c.s. voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. Erudict vordert voor recht te verklaren dat de vertegenwoordigingshandeling waarbij [A] de overeenkomsten namens N.V. Vers a Versa en Systems Solutions heeft ondertekend, nietig is, met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure.
3.6. Erudict legt aan zijn vordering ten grondslag dat [A] naar Belgisch recht niet bevoegd was de overeenkomsten te ondertekenen, althans de rechtsvoorgangers van Erudict te vertegenwoordigen, zodat Erudict niet aan die overeenkomsten gebonden is.
3.7. De curator voert geen verweer.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Ten aanzien van Prodata c.s. (Prodata Banking Solutions, Paypoint Systems en Prodata Systems):
4.1. Prodata c.s. hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de Overeenkomsten niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen.
4.1.1. Daartoe hebben zij in de eerste plaats aangevoerd dat niet duidelijk is wie de Overeenkomsten namens Prodata c.s. heeft ondertekend. Bij gebrek aan wetenschap betwisten Prodata c.s. de stelling van de curator dat [A] de Overeenkomsten namens Prodata c.s. heeft ondertekend.
4.1.2. In de tweede plaats hebben Prodata c.s. aangevoerd dat - indien in rechte vast zou komen te staan dat [A] de overeenkomsten heeft ondertekend - Prodata c.s. onbevoegd zijn vertegenwoordigd nu zij krachtens hun statuten tegenover derden slechts rechtsgeldig vertegenwoordigd kunnen worden door de handtekening van tenminste twee bestuurders dan wel door een afgevaardigd bestuurder of een bijzonder gemachtigde, hetgeen [A] niet was.
4.1.3. In de derde plaats hebben Prodata c.s. aangevoerd dat - indien vast zou komen te staan dat [A] de Overeenkomsten bevoegd heeft ondertekend - er sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW. Prodata c.s. hadden dan ook bij het aangaan van de Overeenkomsten vertegenwoordigd moeten worden door hun commissarissen. Nu [A] in deze situatie niet bij uitdrukkelijk besluit van de aandeelhouders van Prodata c.s. was aangewezen als hun vertegenwoordiger zijn de Overeenkomsten niet rechtsgeldig aangegaan en dus vernietigbaar.
4.1.4. In de vierde plaats hebben Prodata c.s. aangevoerd dat de Overeenkomsten niet door Prodata Systems zijn bekrachtigd.
4.2. Subsidiair, indien zij aan de Overeenkomsten zouden zijn gebonden, hebben Prodata c.s. zich op het standpunt gesteld dat zij niet draagplichtig zijn. Zij voeren in dit verband aan dat de Overeenkomsten gekwalificeerd moeten worden als borgtocht en dat zij ook indien zij wel als hoofdelijk schuldenaren moeten worden beschouwd geen aandeel in de schuld hebben. Meer subsidiair achten zij de regresvordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.3. Het verweer dat niet duidelijk is wie de Overeenkomsten namens de partijen sub C. heeft ondertekend en dat de curator in deze niet aan zijn stelplicht zou hebben voldaan, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De curator stelt dat hem uit faillissementsonderzoek is gebleken dat de Overeenkomsten werden getekend door [A] en biedt hiervan zonodig nader bewijs aan. Als niet betwist staat verder vast dat [A] ten tijde van de ondertekening van de Overeenkomsten zelfstandig bevoegd statutair bestuurder was van LTG. Tevens staat vast dat [A] indirect bestuurder was van Prodata Systems en tevens direct of indirect bestuurder van een aantal dochtervennootschappen. Het verweer van Prodata c.s. komt er op neer dat de identiteit van [A] als ondertekenaar niet kan worden vastgesteld, aangezien zijn naam en een aanduiding van zijn hoedanigheid in de Overeenkomsten ontbreken.
De rechtbank constateert met Prodata c.s. dat de naam van degene die voor de partijen B en C heeft getekend in de Overeenkomsten niet wordt genoemd. Het is echter onder genoemde omstandigheden zeer onwaarschijnlijk dat de handtekeningen onder de Overeenkomsten niet van [A] zijn. Nu Prodata c.s. slechts bij gebrek aan wetenschap betwist dat de handtekening van [A] is en slechts, zonder nadere toelichting, aanvoert dat de mogelijkheid bestaat dat de handtekeningen zijn ingekopieerd, heeft Prodata c.s. de echtheid van de handtekening niet stellig ontkend in de zin van artikel 159 lid 2, Rv. De rechtbank passeert dit verweer dan ook.
4.4. Ervan uitgaande dat [A] de Overeenkomsten namens Prodata c.s. heeft ondertekend komt in het kader van de beoordeling van de vraag of de Overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen vervolgens aan de orde of [A] bevoegd was de partijen voor wie hij optrad te binden.
4.5. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt de rechtbank het volgende. Zoals het Hof in navolging van de rechtbank in zijn arrest in het onbevoegdheidsincident heeft overwogen is de regresvordering onderworpen aan hetzelfde recht dat van toepassing is op de betalingsverplichting jegens de schuldeiser, te weten het Nederlandse recht. Dit recht geldt ook ten aanzien van de vraag of de Overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, maar hiervan dient te worden onderscheiden de vennootschapsrechtelijke vraag inzake de rechts- en handelingsbevoegdheid van bestuurders. Artikel 1 van het EVO verdrag (onder e. en f.) verklaart dit verdrag uitdrukkelijk niet van toepassing op het recht inzake vennootschappen. Op grond van artikel 2 van de Wet Conflictenrecht Corporaties is naar het Nederlandse internationale privaatrecht op een corporatie het recht van toepassing van het land waar de corporatie ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte haar zetel heeft. In het geval van Prodata c.s. is dit België, zodat de bevoegdheid van organen van de corporatie om haar te vertegenwoordigen naar Belgisch recht zal moeten worden beoordeeld.
4.6. Het Belgische Wetboek van Vennootschappen bepaalt dat de bevoegdheden van organen van vennootschappen worden vastgesteld door dit wetboek, het doel en de statuten. Ingevolge artikel 522, paragraaf 2 van genoemd Wetboek kan in de statuten worden geregeld dat een of meer bestuurders de bevoegdheid hebben de vennootschap te vertegenwoordigen en jegens een derde te binden. In de statuten van Prodata Systems van 1993 staat in artikel 19 opgenomen:
De vertegenwoordiging van de vennootschap in de handelingen en in rechte wordt waargenomen hetzij door twee bestuurders, hetzij door de afgevaardigde bestuurder, hetzij door om het even welke andere daartoe gemachtigde personen.
Soortgelijke bepalingen zijn ook opgenomen in de ten tijde van de ondertekening van de Overeenkomsten geldende statuten van Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems.
4.7. Vast staat dat [A] telkens als enige bestuurder heeft ondertekend en dat uit de overeenkomsten niet blijkt dat hij afgevaardigd bestuurder of speciaal gevolmachtigde van Prodata c.s. was. De curator heeft ook geen stukken overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Volgens de curator kon [A] Prodata Systems direct vertegenwoordigen als bestuurder, en tevens als bestuurder van LTG of als afgevaardigd bestuurder van LCI Computer Import Belgium N.V. Tevens kon [A] Prodata Banking Solutions vertegenwoordigen als (indirect) bestuurder van Paypoint en Prodata Systems. Voor zover de curator hiermee wil betogen dat [A] zelf in zijn diverse hoedanigheden de vereiste twee bestuurders heeft verenigd in één persoon, is dit niet in overeenstemming met de statutaire bepaling, waar met “twee bestuurders” immers evident wordt bedoeld een bestuurder die samen met een andere bestuurder handelt.
Voor zover de curator voor zijn standpunt verwijst naar de opinie van de Belgische advocaat prof. D. Philippe (productie 14) merkt de rechtbank op dat deze opinie, die overigens alleen betrekking heeft op Prodata Systems, op pagina 3 tot de conclusie komt dat de vertegenwoordigingsmacht van [A] een gebrek kent, te weten “ het feit dat [A] als één enkele bestuurder ondertekende waar dit in beginsel door twee bestuurders samen, ofwel door een afgevaardigd bestuurder, ofwel door een specifieke gevolmachtigde diende te gebeuren”. Deze opinie ondersteunt in die zin het verweer.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [A] de Overeenkomsten als bevoegd bestuurder namens Prodata c.s. heeft ondertekend.
4.8. De curator heeft voorts aangevoerd dat, ook al zou [A] onbevoegd hebben gehandeld, Prodata c.s., althans Prodata Systems, aan de Overeenkomsten is gebonden, aangezien zij deze stilzwijgend heeft bekrachtigd door ondertekening van de Overeenkomst vrijgave zekerheden op 5 juli 2002 door de bevoegde bestuurder [B]. Prodata c.s. hebben dit betwist en daartoe aangevoerd dat [B] niet op de hoogte was van het bestaan van de Overeenkomsten, laat staan dat hij namens Prodata c.s., althans Prodata Systems heeft erkend dat deze rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. De wil van Prodata Systems bij ondertekening van de overeenkomst tot vrijtekening zekerheden was er uitsluitend op gericht de door de Bank gepretendeerde zekerheden te beëindigen.
4.9. Op grond van artikel 3:69 BW kan een in strijd met een wettelijke beperking van een vertegenwoordigingsbevoegdheid verrichte rechtshandeling door het bestuur of tot vertegenwoordiging bevoegde bestuurders worden bekrachtigd. Deze bekrachtiging kan stilzwijgend of uitdrukkelijk geschieden en is in beginsel vormvrij.
4.10. In de Overeenkomst vrijgave zekerheden waar de curator zich op beroept staat –voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
Overwegende
(…)
-dat de Vennootschap (Prodata Systems, rechtbank) zekerheden heeft gesteld ten behoeve van de Banken (de zekerheden in de ruimste zin, inclusief aanspraken van de Banken op grond van een door de Vennootschap afgegeven hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring en verpanding van intercompany vorderingen) en LCI Technology Group N.V. als zekerheid voor diverse door de Banken aan LCI Technology Group N.V. (..) en haar dochtermaatschappijen verstrekte kredietfaciliteiten (onder andere) aandelen van de Vennootschap aan de Banken heeft verpand (…), vorenbedoelde zekerheden (inclusief verpanding aandelen) hierna gezamenlijk te noemen de “Zekerheden”(…)
Met ‘de door de Vennootschap afgegeven hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring’ moeten de Overeenkomsten van 18 april en 27 september 2000 zijn bedoeld. Prodata Systems heeft dit niet gemotiveerd betwist en evenmin aangegeven dat er buiten de Overeenkomsten nog andere hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaringen zijn afgegeven. Gelet op bovenstaande tekst moet Prodata Systems dan ook op de hoogte zijn geweest van deze Overeenkomsten en met name ook met het oog op de daarbij verstrekte zekerheden de vrijgave-overeenkomst hebben gesloten. Het sluiten van die overeenkomst houdt onder genoemde omstandigheden noodzakelijkerwijze een erkenning van de Overeenkomsten in. Voor een andere opvatting heeft Prodata Systems geen overtuigende argumentatie kunnen geven. Het valt niet in te zien waarom Prodata Systems die overeenkomst heeft gesloten en EUR 900.000,- als afkoopsom heeft betaald als zij meende niet gebonden te zijn aan de Overeenkomsten. De inhoud van het als productie 15 overgelegde verslag van de Raad van Bestuur van Prodata Systems van 30 november 2001, waarin de bestuurders [B] en [C] stellen dat zij “afstand doen van alle eventuele verbintenissen, borgstelling of vervreemdingen die zouden zijn aangegaan buiten medeweten van de Raad van Bestuur” maakt dit niet anders.
De rechtbank is om genoemde redenen met de curator van oordeel dat Prodata Systems met het ondertekenen van meergenoemde vrijgave-overeenkomst de Overeenkomsten heeft bekrachtigd.
Ten aanzien van Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems:
4.11. De curator stelt zich op het standpunt dat de Banken ook met Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems een soortgelijke vrijgave-overeenkomst moeten hebben gesloten, maar dit wordt door Prodata c.s. betwist en daarvan is ook niet gebleken. De stelling van de curator dat ook Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems door ondertekening van [B] van de Overeenkomst vrijgave zekerheden van 5 juli 2002 geacht moeten worden de Overeenkomsten te hebben bekrachtigd, aangezien [B] en [C] ook (indirect) bestuurder van die vennootschappen waren, kan niet worden gevolgd. Voor bekrachtiging is vereist een verklaring of gedraging van een bevoegde vertegenwoordiger van Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems en zodanige verklaring of gedraging namens beide laatstgenoemde vennootschappen kan uit de vrijgave-overeenkomst niet worden afgeleid.
4.12. Het voorgaande betekent dat Prodata Banking Solutions en Paypoint Systems zich er met succes op kunnen beroepen dat zij bij de Overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd en evenmin door bekrachtiging aan de Overeenkomsten zijn gebonden. De regresvordering zal ten aanzien van deze gedaagden dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van Prodata Systems:
4.13. Hetgeen met betrekking tot de bekrachtiging door Prodata Systems is overwogen betekent dat de stellingen met betrekking tot het tegenstrijdig belang van [A] onbesproken kunnen blijven. Prodata Systems is immers door bekrachtiging aan de Overeenkomsten gebonden.
4.14. Prodata Systems stelt dat de regresvordering niettemin moet worden afgewezen, aangezien zij niet draagplichtig is. In dit kader voert Prodata Systems ten eerste aan dat de Overeenkomsten gekwalificeerd dienen te worden als overeenkomsten van borgtocht ex artikel 7:850 BW. Volgens Prodata Systems blijkt uit de redactie van de Overeenkomsten dat alleen de Nederlandse LCI vennootschappen als kredietnemers worden gedefinieerd. Prodata Systems als een van de partijen sub C was geen kredietnemer en in de Overeenkomsten zijn ook geen bepalingen opgenomen waaruit blijkt dat Prodata Systems gelden kon opnemen. Prodata Systems wenste slechts zekerheid te verschaffen aan de ING zonder jegens de kredietnemers draagplichtig te zijn. ING heeft dit volgens Prodata ook begrepen, want heeft alleen LCI aangesproken. Prodata Systems betwist dat zij draagplichtig is omdat zij niet als onderdeel van het LCI concern kan worden aangemerkt en tevens op geen enkele wijze baat heeft gehad van het aan LCI verstrekte krediet. Ook al zou zij wel draagplichtig zijn, dan is die draagplicht nihil, aangezien zij geen toegang heeft gehad tot het krediet en ook geen gelden uit hoofde van de Overeenkomsten heeft ontvangen.
4.15. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer dat borgtocht een vorm van hoofdelijkheid is, waarbij de borg zich jegens de schuldeiser aandient als iemand wie de schuld in zijn verhouding tot de hoofdschuldenaar niet aangaat, dus iemand die in zijn relatie tot de hoofdschuldenaar buiten de verhouding tussen schuldeiser en hoofdschuldenaar staat. Als in casu sprake zou zijn van borgtocht zou dit betekenen dat Prodata Systems niet intern draagplichtig is en LCI dan ook geen regres zou kunnen nemen vanwege het door haar betaalde gedeelte van de kredietschuld aan ING.
4.16. Bij het kwalificeren van de overeenkomst is beslissend wat de schuldenaren in hun onderlinge verhouding bij het aangaan van de overeenkomst hebben bedoeld en wat de schuldeiser hiervan destijds afwist, dan wel behoorde te begrijpen.
4.17. Bij de beoordeling van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld dient het Haviltexcriterium te worden gehanteerd. Daarbij komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar op hetgeen partijen met de tekst hebben bedoeld en hetgeen zij op basis van de overeenkomst over en weer van elkaar hebben kunnen verwachten. Dit neemt niet weg dat bij professionele partijen, waarvan hier sprake is, aan de bewoordingen van de overeenkomst groot gewicht kan worden toegekend, aangezien van hen immers mag worden verwacht dat zij de bedoelingen van partijen juist en gedetailleerd op schrift vastleggen.
De bewoordingen van de Overeenkomsten zijn duidelijk en consistent en wijzen niet op borgtocht. In artikel 1 stelt Partij sub C - onder wie Prodata Systems - zich ten behoeve van ING naast de kredietnemer tot hoofdelijk medeschuldenaar voor de voldoening van alle vorderingen van de bank ten laste van de kredietnemer, voortvloeiend uit of verband houdend met door de bank aan de kredietnemer verstrekte faciliteiten. In artikel 2 verklaart partij sub C op eerste schriftelijk verzoek aan de bank en zonder dat enige ingebrekestelling vereist zal zijn, al hetgeen de bank uit hiervoor vermelde hoofde van de kredietnemer te vorderen heeft of mocht krijgen geheel als eigen schuld te zullen voldoen en zich hoofdelijk te verbinden tot de nakoming van alle voorwaarden en bepalingen, waaronder de hiervoor bedoelde faciliteiten zijn verleend.
De tekst kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank moeilijk anders worden begrepen dan dat hoofdelijke aansprakelijkheid van de partijen onder B en C is overeengekomen.
4.18. Prodata Systems heeft zich gelet op het voorgaande in de Overeenkomsten niet gepresenteerd als iemand die slechts zekerheid wil verschaffen en die dus in zijn relatie tot de hoofdschuldenaar (LCI) niet draagplichtig is. Niettemin dient de overeenkomst als borgtocht te worden gekwalificeerd als ING als kredietgever heeft moeten begrijpen dat de schuld Prodata Systems niet aanging. Voor die conclusie (of: stelling) heeft Prodata Systems echter te weinig aangedragen. Dat ING heeft moeten begrijpen dat de schuld Prodata niet aanging volgt niet reeds uit het feit dat Prodata Systems zelf geen kredietnemer is. Ook wanneer men in een overeenkomst zelf geen toegang krijgt tot het krediet kan men er belang bij hebben dat het betreffende krediet wordt verstrekt en kan men daarvan indirect voordeel hebben. Dit kan reden zijn voor hoofdelijke aansprakelijkheidstelling voor de voldoening van de aan het krediet verbonden verplichtingen en kan er eveneens toe leiden dat de schuld de hoofdelijk aansprakelijke niet-kredietnemer aangaat. Ook uit het feit dat ING Prodata Systems niet heeft aangesproken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat ING de overeenkomst als borgtocht beschouwde. Nu LCI slechts een deel van de schuld heeft voldaan had ING Prodata Systems immers als borg, maar ook als hoofdelijk medeschuldenaar kunnen aanspreken.
4.19. De curator stelt dat Prodata Systems draagplichtig is omdat het een concernkrediet betreft en beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, JOR 2003/160 (Van de Wetering). Krachtens deze jurisprudentie dient er bij een krediet verleend aan de houdstermaatschappij van een tot een concern behorende groep vennootschappen met het doel om de binnen dat concern te verrichten activiteiten te ondersteunen van te worden uitgegaan dat dit krediet direct of indirect ten voordele van alle onderdelen van het concern strekt, tenzij blijkt van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.20. Volgens Prodata Systems valt zij niet onder de werking van het Van de Weteringarrest, omdat niet wordt voldaan aan de eisen van art 2:24b BW, waarin een omschrijving van het begrip “groep”wordt gegeven. Tussen LTG en Prodata Systems bestond weliswaar juridische, maar geen economische samenhang en eveneens ontbrak een enigszins adequate centrale organisatie. De werkmaatschappijen waren in hoge mate autonoom.
4.21. De rechtbank vindt in het meergenoemde arrest geen aanwijzing dat het begrip “tot een concern behorende groep vennootschappen” specifiek gebruikt is in de zin van “groep” in artikel 2:24b BW. In de zaak waarin het arrest werd gewezen werd niet bestreden dat partijen tot een concern behoorden, zodat dit begrip niet nader behoefde te worden gedefinieerd. Het arrest heeft als invalshoek dat bepaalde in concernverband verkregen kredietfaciliteiten de armslag van het gehele concern vergroten en in die zin geacht worden ook aan onderdelen van het concern die niet direct van het krediet profiteren, indirect ten goede te komen. Dit maakt dat de schuld ook de hoofdelijk voor het krediet verbonden (dochter)vennootschappen van het concern in gelijke mate aangaat en zij draagplichtig zijn ten opzichte van de moedermaatschappij.
4.22. Met betrekking tot de betrokkenheid van Prodata Systems bij de LCI vennootschappen is het volgende gebleken:
- LTG was destijds 100% aandeelhouder van Prodata Systems;
- Prodata Systems was meerderheidsaandeelhouder in Prodata Banking en Paypoint;
- De jaarrekening van LTG en haar dochtervennootschappen werd geconsolideerd vastgesteld.
- Er waren diverse rekening-courantverhoudingen binnen het concern.
- Prodata Systems komt ook voor in de balans van LCI;
- Op pagina 17 van het als productie E17 overgelegde jaarverslag “LCI Technology Group at a glance” worden alle BV’s en NV’s die tot de groep behoren genoemd, waaronder ook Prodata Systems België.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat tussen de partijen sub C (waaronder Prodata Systems) en de LCI vennootschappen, die naar buiten traden als groep op het gebied van ICT en waarbij de moedermaatschappij LTG binnen de groep beslissende zeggenschap uitoefende, zodanige samenhang bestond dat zij gezamenlijk een concern vormden.
4.23. De curator heeft er voorts op gewezen dat in de moedermaatschappij nieuwe technologieën werden ontwikkeld die in het belang waren van alle bij het concern betroken dochtervennootschappen, zoals de ontwikkeling van de zogenaamde Smartpen.
4.24. Prodata Systems heeft dit betwist met verwijzing naar het rapport betreffende het door de Ondernemingskamer van het Hof te Amsterdam d.d. 3 januari 2006 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen LTG (productie 22).
Dat in dit rapport achteraf wordt geconcludeerd dat de investeringen in de Smartpen uit de hand zijn gelopen en een bedreiging zijn gaan vormen voor de continuïteit van de LCI groep weerspreekt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze investeringen in beginsel bij goed beleid in het belang konden worden geacht van alle onderdelen van het concern. Het rapport onderzoekt immers eventueel wanbeleid en de opmerkingen over de investeringen in de Smartpen moeten in die context worden bezien. Zo kunnen ook de opmerkingen over het beleid in die zin dat “groei belangrijker werd geacht dan integratie” niet worden beschouwd als bewijs dat er geen economische en organisatorische samenhang bestond tussen de moedervennootschap en de dochtermaatschappijen, maar kan hieraan slechts worden ontleend dat volgens de onderzoeker door de beleidsbepaler aan de onderwerpen “integratie en synergie” onvoldoende aandacht werd besteed.
4.25. De rechtbank komt tot de slotsom dat het ING krediet bedoeld is geweest om de binnen het concern te verrichten activiteiten te ondersteunen. Dat Prodata Systems niet daadwerkelijk toegang heeft gehad tot het krediet is niet beslissend. Ook is niet beslissend dat Prodata Systems (zoals ook het concern) uiteindelijk geen enkel profijt heeft gehad van de investeringen in de Smartpen. Nu ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten mocht worden aangenomen dat de partijen sub C (i.c. Prodata Systems) indirect profijt zouden kunnen hebben van het verstrekte krediet brengt de solidariteit die geacht wordt de interne verhoudingen binnen het concern te beheersen mee dat wordt verondersteld dat de schuld alle hoofdelijk verbonden vennootschappen voor een gelijk deel aangaat. Van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is niet gebleken.
4.26. Als laatste verweer doet Prodata Systems een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW. Daartoe wordt allereerst aangevoerd dat Prodata Systems bij de overeenkomst vrijgave zekerheden afstand heeft gedaan van haar regresrechten jegens LTG en haar dochtervennootschappen, waarbij zij er altijd van uit is gegaan dat zij van haar kant niet meer geconfronteerd zou worden met vorderingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst en de Overeenkomsten. Mr. [X], destijds curator van zowel LCI als LTG, heeft Prodata nooit gewaarschuwd dat die mogelijkheid bestond, terwijl hij op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst en van de latente regresproblematiek, aldus Prodata Systems. Verder stelt Prodata Systems dat [A] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten in september 2000 moet hebben geweten dat LTG de schuld van EUR 40 miljoen niet kon voldoen en de werkmaatschappijen voor de schuld zouden opdraaien.
4.27. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de vrijgave overeenkomst is gesloten tussen de banken en Prodata Systems. Met deze overeenkomst was Prodata Systems gevrijwaard van claims van de banken, niet van een eventuele regresvordering van LCI. Tussen partijen staat vast dat mr. [X] als curator van LTG wist dat Prodata bij die overeenkomst afzag van haar regresrecht op LTG en tevens (als curator van LCI) bekend was met het feit dat LCI nog regres zou kunnen nemen op Prodata Systems. Deze wetenschap maakt echter niet dat mr. [X] Prodata Systems uit eigen beweging had behoren te waarschuwen voor het regresrecht van LCI en dat LCI, omdat haar voormalige curator dit niet heeft gedaan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid haar regresvordering niet meer geldend zou kunnen maken.
Dat [A] reeds ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten zou hebben geweten dat LTG de schuld niet zou kunnen voldoen en de werkmaatschappijen voor de afbetaling van het krediet zouden opdraaien is onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank hier verder aan voorbij gaat. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het beroep op artikel 6:248, tweede lid, Bw niet slaagt.
4.28. De slotsom van het voorgaande is dat de vordering tot betaling van een bedrag van EUR 324.504,40 ten aanzien van Prodata Systems toewijsbaar is. Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente beroept de curator zich op zijn brief van 28 januari 2004. Nu deze brief een nog geen formele ingebrekestelling bevat en niet duidelijk is wanneer Prodata Systems in gebreke is gesteld zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 3 mei 2006.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
4.29. Prodata Systems heeft zich verzet tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad, aangezien in geval van een voor haar succesvol hoger beroep de vordering tot terugbetaling van het aan de curator betaalde bedrag slechts een concurrente boedelvordering is en er een reëel restitutierisico bestaat. De curator heeft dit bestreden en gewezen op zijn belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad gezien het risico dat ook Prodata Systems insolvent zal worden verklaard en het belang bij een voortvarende afwikkeling van het faillissement. De rechtbank is van oordeel dat het restitutierisico waar Prodata Systems op doelt reëel aanwezig is, aangezien de concurrente crediteuren als regel niet hun gehele vordering betaald krijgen. De curator heeft echter aangeboden de door Prodata te betalen gelden niet aan te merken als concurrente boedelvordering, maar deze op de boedelrekening voor directe terugbetaling gereed te houden totdat bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis danwel arrest op de regresvordering is beslist. De rechtbank is van oordeel dat, indien de curator de betaalde gelden op deze wijze reserveert, voldoende zekerheid is gesteld en zal de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad onder deze voorwaarde toewijzen.
4.30. Prodata Systems zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op:
Dagvaarding EUR 231,82 (EUR 71,32 + EUR 160,50)
Griffierecht EUR 4.570,00
Salaris advocaat EUR 4.500,00 (2,5 pnt x tarief EUR 2.000,-)
EUR 9.301,82
Ten aanzien van System Solutions:
4.31. De advocaat van System Solutions heeft zich op 11 maart 2009 voor de conclusie van antwoord aan de zaak onttrokken, zonder dat een nieuwe advocaat is gesteld. Nu geen verweer is gevoerd tegen de vordering zal de rechtbank deze vordering, die rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijzen.
4.32. System Solutions zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op:
Dagvaarding: EUR 231,82 (EUR 71,32 + betekeningskosten EUR 160,50).
Ten aanzien van Erudict en Soft Cell:
4.33. Ten aanzien van Erudict en Soft Cell geldt dat het geding van rechtswege is geschorst wegens hun insolventie.
In reconventie
4.34. Gelet op artikel 27 Faillissementswet kan, nu de curator van Erudict het geding in reconventie niet heeft overgenomen en de curator van LCI niet om ontslag van instantie heeft verzocht, het geding in reconventie tussen Erudict en de curator van LCI worden voortgezet.
De gevorderde verklaring voor recht dat de vertegenwoordigingshandeling waarbij [A] de Overeenkomsten namens N.V. Vers a Versa en N.V. System Solutions heeft ondertekend nietig is kan, nu hiertegen geen verweer is gevoerd en de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, worden toegewezen.
4.35. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie begroot op 0,5 punt x EUR 452,- is EUR 226,-.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt Prodata Systems tot betaling aan de curator van een bedrag van EUR 324.504,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2006 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2. veroordeelt Prodata Systems in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 9.301,82,
5.3. veroordeelt System Solutions Luxembourg tot betaling aan de curator van een bedrag van EUR 324.504,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2006 tot aan de dag van algehele betaling,
5.4. veroordeelt System Solutions Luxembourg in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 231,82.
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, op voorwaarde dat de curator de betaalde bedragen gereserveerd houdt op de boedelrekening totdat dit vonnis, of een eventueel in hoger beroep gewezen arrest in kracht van gewijsde is gegaan,
5.6. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in reconventie
5.7. verklaart voor recht dat de vertegenwoordigingshandeling waarbij [A] de Overeenkomsten namens N.V. Vers a Versa en N.V. System Solutions heeft ondertekend nietig is,
5.8. veroordeelt de curator in de proceskosten in reconventie aan de zijde van Erudict begroot op EUR 226,-,
5.9. Verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.C. Hofman, mr. A.J. Wolfs en mr. C.S. Naarden en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.?