ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8890

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801658-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en verbeurdverklaring van in beslag genomen geld te Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk circa 5 kilogram cocaïne heeft ingevoerd op Schiphol. De verdachte, afkomstig uit Benin en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat schadelijk is voor de gezondheid. De rechtbank oordeelde dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank rekende dit de verdachte aan en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 38 maanden geëist, maar de rechtbank besloot, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar naïviteit en primitieve leefomstandigheden, om een lagere straf op te leggen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden.

Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van 360,00 US Dollar, dat door de verdachte was ontvangen van een drugsorganisatie, verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat dit geld was verkregen door middel van het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 10 februari 2012, waarbij de rechtbank de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801658-11
Uitspraakdatum: 23 februari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Benin),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtendertig (38) maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van in totaal 360,00 US Dollar wordt verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
* het proces-verbaal van bevindingen en overdracht Douane d.d. 18 december 2011 (dossierparagraaf 2.1);
* het proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 17 december 2011 (dossierparagraaf 2.2);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2011 (los opgenomen);
* een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 27 december 2011, kenmerk 11990 X 11 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 17 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
7.1. Hoofdstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
De door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf is op zich zelf in overeenstemming met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd.
Op basis van de inhoud van het dossier en de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van de persoon van verdachte en haar achtergrond heeft bekomen, waaronder begrepen het land waaruit zij afkomstig is en haar als primitief te kenschetsen leefomstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om met de hoogte van de op te leggen straf in dit geval niet, zoals te doen gebruikelijk, bij het gewicht van de gesmokkelde hoeveelheid cocaïne aan te knopen. De op de rechtbank als behoorlijk naïef overkomende persoon van verdachte, haar achtergrond en de specifieke omstandigheden waaronder zij tot het feit is gekomen, vormen voor de rechtbank aanleiding om een aanzienlijk lagere straf aan verdachte op te leggen dan is gevorderd en aldus af te wijken van de straf die bij vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur als passend en geboden moet worden opgelegd.
7.2. Bijkomende straf
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman van verdachte - van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten 360,00 US Dollar, dient te worden verbeurd verklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag door middel van het bewezen verklaarde feit is verkregen. Verdachte heeft immers verklaard dat zij het geld van de drugsorganisatie heeft ontvangen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van 360,00 US Dollar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. E.P.W. van de Ven en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 februari 2012.