ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8888

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801484-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 0,96 kilogram cocaïne op Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne, een schadelijke stof voor de gezondheid, bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de daarmee gepaard gaande criminaliteit, wat leidde tot de conclusie dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd was.

Desondanks hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals blijkt uit een reclasseringsadvies. De rechtbank besloot een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Dit was bedoeld om de verdachte te helpen en te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten zou begaan. De rechtbank stelde een proeftijd van twee jaar vast en legde daarnaast verplichtingen op met betrekking tot contact en begeleiding door GGZ Centrum Maliebaan.

De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde feit bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet eerder een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht had gekregen, wat bijdroeg aan de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801484-11
Uitspraakdatum: 23 februari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van voorarrest.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 20 november 2011 (dossierparagraaf 1.1);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 november 2011 (dossierparagraaf 1.1.4);
* een geschrift, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 december 2011, zaaknummer 2011.11.22.019 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 20 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege GGZ Centrum Maliebaan, Unit 1, uitgebrachte reclasseringsadvies van 2 februari 2012 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 0,96 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
Anderzijds ziet de rechtbank in de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit voornoemd reclasseringsadvies, aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van (kort gezegd) reclasseringstoezicht, teneinde verdachte - thans met hulp van de reclassering - ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan en verdachte zodoende de hulp te bieden die hij behoeft en nooit eerder heeft gekregen. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte niet eerder een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen. De rechtbank wijkt in zoverre af van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een - substantieel - gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door GGZ Centrum Maliebaan noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE (3) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens GGZ Centrum Maliebaan, Unit 1, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een meldingsgebod inhoudende dat verdachte zich zal melden bij GGZ Centrum Maliebaan op het adres [adres], binnen drie (3) dagen volgend op zijn ontslag uit de penitentiaire inrichting en daarna zo vaak als voornoemde instelling dat nodig acht;
- verdachte verplicht wordt zich te laten behandelen door het Forensisch Casemanagement van Centrum Maliebaan in Utrecht waarbij de mogelijkheid bestaat dat hij zich, in het kader van het ambulante behandeltraject, in overleg met de reclassering, zal laten opnemen in Centrum Maliebaan te Utrecht, althans een soortgelijke instelling, gedurende maximaal zeven (7) weken van de proeftijd, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.H. Lips, voorzitter,
mr. E.P.W. van de Ven en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 februari 2012.