Parketnummer: 15/801487-11
Uitspraakdatum: 23 februari 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van voorarrest.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 20 november 2011 (dossierparagraaf 1.1);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 november 2011 (dossierparagraaf 1.1.4);
* een geschrift, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 december 2011, zaaknummer 2011.11.24.024 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 20 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 1,20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënt door de (drugs)organisatie dusdanig onder druk is gezet dat hij ertoe over is gegaan verdovende middelen te smokkelen. Hoewel van een overmachtsituatie in het onderhavige geval geen sprake is, is er wel degelijk een dusdanige mate van druk op verdachte uitgeoefend dat daarmee in het kader van het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening dient te worden gehouden, aldus de raadsman.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte bij het door hem begane strafbare feit op enigerlei wijze onder druk is gezet door personen behorende tot de (drugs)organisatie dan wel dat hij door hen is bedreigd. Niet alleen heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over die al dan niet op hem uitgeoefende druk, ook heeft hij aangegeven een beloning voor het transport te zullen ontvangen, hetgeen eerder een aanwijzing oplevert dat verdachte niet onder druk is gezet of is bedreigd. Dat verdachte zich mogelijk onder druk voelde staan omdat hij zijn baan als chauffeur niet wilde kwijtraken, kan aan voornoemde conclusie evenmin afdoen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen nu hij zich samen met zijn zwangere vriendin en kind in Nederland wenst te gaan vestigen en in het kader van zijn levensonderhoud op zoek dient te gaan naar een baan. De snelste manier hiertoe is het aan zijn cliënt opleggen van een werkstraf zodat deze direct aan het werk kan, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman ook hierin niet aangezien zij gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde een vrijheidsbenemende straf passend en geboden acht. Evenmin ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding een deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals ook nog door de raadsman is bepleit.
Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2011, eerder is veroordeeld ter zake van in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Immers, op 2 oktober 2009 is verdachte door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, waarvan twee (2) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wegens een soortgelijk feit als het onderhavige. Kennelijk heeft deze veroordeling onvoldoende effect gesorteerd, nu verdachte slechts een maand na het verstrijken van de proeftijd - de proeftijd liep tot 16 oktober 2011 - heeft gerecidiveerd. De rechtbank weegt deze omstandigheid in strafverzwarende zin mee.
Alles afwegende is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. E.P.W. van de Ven en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 februari 2012.