ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8886

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801490-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met aanzienlijke strafmaat

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk een hoeveelheid van circa 1,69 kilogram cocaïne heeft ingevoerd op Schiphol op 21 november 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van deze schadelijke stof, die bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen van de handel in cocaïne, die vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, in overweging genomen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van zestien maanden geëist, en de rechtbank heeft deze eis gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding gaven om van de gebruikelijke strafmaat af te wijken. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om een deels voorwaardelijke straf op te leggen afgewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank zich heeft laten leiden door de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, evenals de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801490-11
Uitspraakdatum: 23 februari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere Binnen.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van voorarrest.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 21 november 2011 met het daarbij gevoegde proces-verbaal van overdracht d.d. 21 november 2011 (dossierparagraaf 1.1);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 november 2011 (dossierparagraaf 1.1.4);
* een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 12 december 2011, zaaknummer 2011.11.24.025 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 21 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 1,69 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank volgt de raadsvrouw derhalve niet in haar verzoek een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESTIEN (16) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 februari 2012.