zaaknummer / rolnummer: 169405 / HA ZA 10-663
Vonnis van 22 februari 2012
[eisers 1 t/m 98]
eisers,
advocaat mr. R. Bos te Doetinchem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI AIRLINES NEDERLAND B.V., mede h.o.d.n. ARKEFLY,
gevestigd te Rijswijk (Z-H), kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. E. Peeters te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de passagiers en Arkefly worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2011
- de brief, tevens faxbericht, van 9 januari 2012 van de passagiers
- de akte uitlating na tussenvonnis d.d. 14 december 2011 van Arkefly.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Partijen hebben zich uitgelaten over de vraag of de onderhavige zaak dient te worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. De passagiers hebben zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Arkefly heeft zich verzet tegen verwijzing en zich op het standpunt gesteld dat de sector civiel bevoegd is van de vordering kennis te nemen, omdat (a) de passagiers één bedrag aan hoofdsom hebben gevorderd en derhalve niet elk afzonderlijk een bedrag van € 600,--, en (b) de passagiers gezamenlijk een bedrag ad € 2.400 vorderen, alsmede een bedrag ad € 7.344,-- aan rente en een bedrag ad € 1.788,-- aan buitengerechtelijke kosten, waarop de optelregel van artikel 94 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) van toepassing is. Voorts acht Arkefly verwijzing naar de sector kanton in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Daartoe is volgens Arkefly redengevend dat de rechtbank reeds vóór het tussenvonnis van 14 december 2011 – ten tijde van de comparitie van partijen – de vraag aan de orde heeft gesteld of de zaak naar de sector kanton diende te worden verwezen, waarop partijen hebben aangegeven verwijzing niet wenselijk te vinden. Voorts zou verwijzing in dit stadium van het geding Arkefly, maar ook de passagiers, op onaanvaardbare wijze in hun belangen schaden, aldus Arkefly.
2.2. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld. De passagiers hebben vorderingen ingesteld tot een gezamenlijk beloop van (na vermindering van eis) € 59.400,-- (hoofdsom). Ieder afzonderlijk maken de passagiers aanspraak op een bedrag van € 600,--. Hieruit volgt dat sprake is van subjectieve cumulatie van vorderingen van verschillende eisers tegen één gedaagde. Anders dan bij objectieve cumulatie van vorderingen van één eiser tegen één gedaagde, moet de optelregel van artikel 94 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) niet worden toegepast in geval van subjectieve cumulatie, zoals in de onderhavige zaak aan de orde. In dit verband wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 april 2011 (LJN: BQ5816), met de daarin opgenomen literatuur en jurisprudentie. Hieraan doet de omstandigheid dat één bedrag is gevorderd van € 59.400,-- in hoofdsom niet af. De stelling voorts van Arkefly dat de passagiers, naast het totaal van € 600,-- ieder, gezamenlijk nog een bedrag van € 2.400,-- hebben gevorderd, vindt geen steun in de stukken. Gelet op de vermindering van eis kan hoogstens worden vastgesteld dat naast de vordering van € 600,-- van de passagiers afzonderlijk, een bedrag van € 600,-- (extra) is gevorderd. Aangezien de gevorderde rente voorts betrekking heeft op de totale gevorderde hoofdsom van alle 98 eisers gezamenlijk, met het gevolg dat iedere vordering afzonderlijk te vermeerderen is met (slechts) 1/98ste deel daarvan, beloopt iedere vordering afzonderlijk minder dan € 5.000,--, waarbij mede de gevorderde buitengerechtelijke kosten in aanmerking zijn genomen. De vorderingen dienen derhalve ingevolge artikel 93 aanhef en sub a Rv (oud) door de kantonrechter te worden behandeld en beslist.
2.3. De sectorcompetentie staat niet ter vrije keuze van procespartijen en evenmin komt daarbij aan de rechter discretionaire bevoegdheid toe. Naar de bedoeling van de wetgever dient de rechter de procesregels dienaangaande ambtshalve toe te passen, hetgeen in de onderhavige zaak tot de hierboven onder 2.2 weergegeven beoordeling leidt. Aan Arkefly kan worden toegegeven dat het hoogst ongelukkig is dat de zaak in dit stadium wordt verwezen, te meer nu daarover reeds eerder is gedebatteerd, welk debat toen niet heeft geleid tot verwijzing, maar gelet op de nadien verschenen rechtspraak en de wenselijkheid van rechtseenheid, dient het oordeel over de competentie uit te vallen gelijk in overweging 2.2. weergegeven.
2.4. Het voorgaande brengt mee dat de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve zal worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Haarlem.
3.1. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van
de sector kanton van deze rechtbank, locatie Haarlem, op woensdag 14 maart 2012 om 9:00 uur,
3.2. wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet behoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.3. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd behoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.4. wijst partijen erop dat de kantonrechter zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het griffierecht van € 1.545,00 voor de passagiers en van € 1.545,00 voor Arkefly.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking, mr. M.J. Smit en mr. L.M. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.?