ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8126

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740399-11 en 11/088856-09 (TUL)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op juwelier in Haarlem met opzetheling en witwassen van gestolen goederen

Op 5 maart 2012 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die betrokken was bij een gewelddadige overval op een juwelier in Haarlem op 27 oktober 2010. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte, samen met anderen, de buitgemaakte sieraden heeft verworven en deze heeft verkocht aan een juwelier in Den Bosch. De verdachte ontving hiervoor een bedrag van € 56.000,-, dat vervolgens werd verdeeld onder de hoofddaders. De verdediging stelde dat er sprake was van schending van de verbaliseringsplicht, wat zou moeten leiden tot strafvermindering. De rechtbank oordeelde echter dat er geen schending had plaatsgevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan heling en witwassen van een grote partij gestolen sieraden, wat de integriteit van het financiële verkeer aantastte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een vrijheidsbenemende straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/740399-11 en 11/088856-09 (TUL)
Uitspraakdatum: 5 maart 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2011, 12 oktober 2011, 14 oktober 2011, 9 februari 2012 en 20 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te Amsterdam,
wonende te ([adres]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2010 te Amsterdam en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid (gouden) juwelen (met een gezamenlijk gewicht van (ongeveer) 5600 gram), waaronder in elk geval vijf, althans één of meer colliers) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die juwelen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 2
hij op of omstreeks 29 oktober 2010, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 56.000 euro, althans een geldbedrag van 12.800 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënhalf (2,5) jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 27 oktober 2010 is de juwelierswinkel [naam juwelier], gelegen in de [adres] te Haarlem, overvallen.2 Deze winkel is eigendom van [eigenaar juwelierszaak].3
Daarbij is een hoeveelheid sieraden weggenomen, met een schoongewicht van 5,6 kilogram (5600 gram)14 karaats goud.4
Tijdens het sporenonderzoek in de juwelierswinkel werd onder meer een hamer met een rood-/houtkleurige steel veiliggesteld (SIN [nummer]). Deze hamer lag halverwege de winkelvloer. Van de hamer is vervolgens een monster afgenomen5 in het kader van DNA onderzoek.6 7 Van dit monster is een DNA profiel verkregen8, dat is vergeleken met het DNA profiel van medeverdachte [medeverdachte 1].9 10 Vastgesteld is vervolgens dat het DNA materiaal van het monster matcht met het DNA profiel van medeverdachte [medeverdachte 1].11
Enkele maanden eerder, op 18 juni 2010, werd een overval gepleegd op de juwelierszaak [naam] aan de [straatnaam] te Amsterdam.12 In het kader van dat onderzoek heeft van
6 oktober 2010 tot en met 3 november 2010 een telefoontap gelopen op het telefoonnummer [telefoonnummer 1], dat bij verdachte in gebruik zou zijn.13 Er is toestemming verleend deze gegevens ook in het onderhavige onderzoek te gebruiken.14
Vervolgens zijn de getapte telefoongesprekken in het kader van het onderhavige onderzoek opnieuw uitgeluisterd. Uit één van deze gesprekken blijkt dat op 29 oktober 2010 voornoemd nummer tussen 14:26 uur en 16:29 uur zendmasten in 's-Hertogenbosch aanstraalt.15
Op 29 oktober 2010 om 11:32 uur wordt verdachte gebeld door "[R]" met de vraag waar hij is. Verdachte zegt dat hij nog staat te wachten op "die gast met die wakkie" (straattaal voor auto) en dat zij daarna "gelijk jullie kant op komen". [R] zegt vervolgens dat hij, verdachte, snel bij het café moet komen: "die gozer is daar aan het wachten, man". 16
Op diezelfde dag om 11:51 uur en om 11:58 uur belt "[R]" gedurende 30 respectievelijk 100 seconden naar het telefoonnummer van juwelier [medeverdachte 2] te 's-Hertogenbosch.17
Om 14.37 uur wordt er een sms-berichtje naar het telefoonnummer van verdachte gezonden met de volgende tekst: "bel [N] naar zijn nummer afz [R]".18
Verder vinden er op 29 oktober 2010 tussen 10:27 en 16:29 uur tussen het nummer in gebruik bij verdachte en het nummer [telefoonnummer 2] verschillende gesprekken plaats. In één van deze gesprekken, te weten dat van 14:55 uur, vraagt verdachte naar [A], die vervolgens, wanneer hij aan de telefoon is gekomen, te horen krijgt dat hij moet komen als er geen klanten in de winkel zijn, hij moet alleen komen.19
De gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] heeft als bijnaam [bijnaam 1] of [bijnaam 2]20
In zijn verhoren bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 3] onder meer verklaard dat hij voormeld telefoonnummer wel gehad zal hebben, wanneer de verhorende verbalisanten hem voorhouden dat hij dat nummer opgegeven heeft bij een fitnessclub. Verder heeft hij verklaard dat hij wel eens [bijnaam 1] wordt genoemd. [medeverdachte 3] heeft op 29 oktober 2010 drie mensen, van wie hij de namen niet wil noemen, naar Den Bosch gebracht.21 Volgens [medeverdachte 3] had [medeverdachte 1] hem benaderd om te rijden. Verdachte zat tijdens de rit naast hem. Als hem een foto wordt getoond van verdachte, deelt hij mee dat deze [A] als eerste was ingestapt. [medeverdachte 3] had voor de rit € 150,- dan wel € 200,- gekregen, maar hij had het geld teruggegeven en ook het door hem gebruikte telefoonnummer na 29 oktober 2010 weggegooid , omdat hij geen goed gevoel bij die contacten had.22
Om 16:00 uur op 29 oktober 2010 wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 1]. Tijdens dit gesprek zegt verdachte dat er "56" wordt betaald, dat "hij" niet genoeg in huis had en is gaan pinnen, "Nu nog twee dozo's" (tweeduizend in straattaal).23
Kort hierna belt [medeverdachte 1] weer met verdachte en geeft daarbij aan hoe hij het geld verdeeld wil hebben.24 Om 16:07 uur belt [medeverdachte 1] met verdachte, in welk gesprek
[medeverdachte 1] onder meer zegt: "Ieder heeft er veertien". Ook bespreken ze dat ze zullen zien wat ze aan [bijnaam 1] (en anderen zoals [B], snor en de gozer met bril) geven: "Hij hebt ons gebracht en zo", zegt verdachte.25
Op basis van de opgevraagde bankgegevens van juwelier [medeverdachte 2] kan worden vastgesteld dat hij zeer geregeld grote bedragen pint, waaronder op 29 oktober 2010 om 15:49 uur en
15:50 uur twee keer een bedrag van € 2.000,-, in de nabije omgeving van zijn winkel.26
Op 29 oktober 2010 voert verdachte in de avond een gesprek met een gebruiker van een vast telefoonnummer in Marokko, waarin wordt gesproken over "56". Hiermee wordt meer dan vermoedelijk € 56.000,- bedoeld, wat zou corresponderen met het bedrag dat door juwelier [medeverdachte 2] te 's-Hertogenbosch is betaald voor de bij de overval buitgemaakte sieraden. Verdachte legt uit dat hij ook aan anderen geld heeft moeten geven, en zegt verder een bedrag van "12 en 800" te bewaren voor deze persoon. Ook zegt hij dat "osso"(straattaal voor thuis/huis, zo begrijpt de rechtbank) er niets van hoeft te weten.27
Op 3 november 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de winkel van [medeverdachte 2] te
Den Bosch, waarbij onder meer geld, sieraden, sloopgoud en horloges in beslag werden genomen.28 De in beslag genomen goederen zijn overgedragen aan de Belastingdienst en verzonden ter taxatie naar de firma "[firmanaam]" te Gouda. Daar is geconstateerd dat in vijf in beslag genomen gouden colliers het meesterteken van een zogenaamd visje met daarin de letters [twee letters] was vastgelegd.29 Dit meesterteken is toegekend aan [naam firma], de firma van [eigenaar juwelierszaak], eigenaar van juwelierszaak [naam juwelier].30
Op 17 maart 2011 is [eigenaar juwelierszaak] gehoord en zijn hem de vijf gouden colliers getoond.
[eigenaar juwelierszaak] herkende vier van de vijf colliers (2 tot en met 5) aan het ingeslagen meesterteken. Een van de vijf colliers (nummer 1) herkende hij specifiek aan de schakelsoort (koffieboonschakel). Het was nooit door de klant aangekocht omdat de afwerking erg lelijk was.31 [eigenaar juwelierszaak] weet zeker dat het collier met de koffieboonschakel niet is verkocht omdat, als deze ketting verkocht zou zijn, dat zeker in het logboek zou worden genoteerd en iedereen zoiets zou hebben gehad van: "Hèhè eindelijk."32
Criminele herkomst - wetenschap
Nu, gelet op het vorenstaande, verdachte twee dagen na de overval met anderen door
A. ('[bijnaam 1]') [medeverdachte 3] naar Den Bosch is gereden direct nadat een van zijn medeverdachten contact had gehad met de firma [medeverdachte 2], in wiens bedrijfspand enkele dagen later sieraden afkomstig van de buit van de overval van 27 oktober 2010 zijn aangetroffen, en nu voorts aan de hand van telefoongesprekken blijkt dat door of namens [medeverdachte 2] 56 (de rechtbank begrijpt: 56.000 euro) is betaald, welk bedrag later, blijkens de tapgesprekken, onder de (hoofd)daders zou worden verdeeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met anderen in Den Bosch de buit van de overval op juwelier [naam juwelier] aan de firma [medeverdachte 2] in Den Bosch heeft verkocht en de - contante - betaling daarvoor in ontvangst heeft genomen. Gelet op de aard van de buit en de telefonische contacten vanuit Den Bosch tussen verdachte en [medeverdachte 1], wiens DNA op de plaats delict is aangetroffen, over de verdeling van het geld, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de sieraden van misdrijf afkomstig waren. Beide ten laste gelegde feiten, opzetheling en witwassen, kunnen daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2. Bewijsoverweging
Getuige [medeverdachte 3] is in zijn verklaring bij de rechter-commissaris teruggekomen op zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaringen en heeft - kortweg - verklaard die dag niet naar Den Bosch te zijn gereden. De verklaring van [medeverdachte 3], afgelegd bij de politie is derhalve niet betrouwbaar, aldus de raadsman van verdachte. De rechtbank houdt [medeverdachte 3] echter aan diens eerder tegenover de politie op 5 en 6 april 2010 afgelegde verklaringen, nu deze door overig bewijsmateriaal worden ondersteund. Bovendien heeft [medeverdachte 3] niet gemotiveerd en onderbouwd kunnen aangeven op grond waarvan hij op zijn eerder afgelegde verklaringen is terug gekomen.
4.3. Bewezenverklaring
Feit 1
hij in de periode van 27 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2010 te Amsterdam en te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid (gouden) juwelen met een gezamenlijk gewicht van (ongeveer) 5600 gram, waaronder vijf colliers, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die juwelen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Feit 2
hij op 29 oktober 2010, te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 56.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van opzetheling
Feit 2
Medeplegen van witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan heling en het witwassen van een grote partij gestolen sieraden, afkomstig van een brutale en gewelddadige overval op klaarlichte dag op een juwelierszaak, midden in het centrum van Haarlem
Door de gestolen goederen te verkopen hebben verdachte en zijn mededaders deze aan het zicht van justitie onttrokken. Doordat daarmee een schijnbaar legale herkomst aan deze goederen wordt verschaft, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan gestolen sieraden of goud, het plegen van dergelijke diefstallen aanzienlijk minder lucratief zou zijn.
Verbaliseringsplicht
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbaliseringsplicht ex
artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geschonden, nu van het bezoek dat de rechercheurs op 12 januari 2011 aan de juwelier hebben gebracht, direct nadat deze een ontmoeting had gehad met enkele personen die zich kenbaar hadden gemaakt als 'tipgevers', en hetgeen zich daarvoor had afgespeeld, eerst op 25 januari 2012, op verzoek van de officier van justitie, door één van hen een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. De politie had, aldus de raadsman, in het kader van de opsporing de verplichting om dit direct te verbaliseren. De schending van de verbaliseringsplicht heeft voor verdachte als nadeel gehad dat de afdoening van de zaak door het onderzoek naar mogelijk betaald tipgeld flinke vertraging heeft opgelopen.
De raadsman verzoekt dit nadeel met toepassing van artikel 359a Sv te compenseren in de hoogte van een eventueel op te leggen straf.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, nader gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt mee dat het de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij staat het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten indien hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing (HR 19 december 1995, NJ 1996-249, bevestigd in
HR 5 oktober 2010, LJN BL5629).
De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat de afspraak van de juwelier met de mogelijke 'tipgevers' geen voor het onderzoek bruikbare informatie heeft opgeleverd, zodat de bevindingen omtrent deze ontmoeting, waarvan de politie door de juwelier op voorhand op de hoogte was gesteld, redelijkerwijs niet van belang konden zijn voor enig door deze rechtbank te nemen beslissing. Dit was reeds tamelijk kort na voormelde ontmoeting duidelijk geworden. De betrokken opsporingsambtenaren hebben dan ook met zijn goedvinden van het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen afgezien, aldus de officier van justitie.
Onder deze omstandigheden, bezien in het licht van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat het de opsporingsambtenaren vrij stond om af te zien van het opmaken van een of meer proces(sen)-verbaal van bevindingen omtrent ontmoetingen dan wel gesprekken met potentiële tipgevers dan wel andere betrokkenen, zodat van schending van een verbaliseringsplicht, zoals door de raadsman betoogd geen sprake is.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier (4) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2012.
Parketnummers: 15/740399-11 en 11/088856-09 (TUL)
Inzake: [verdachte]I blad 9
vonnis